is het eenig teeken
van eigendom, dat verdient gerespekteerd te worden." Dit kleinburgerlijk,
op arbeid berustend eigendom beschouwde Rousseau als de grondslag der
vrijheid en gelijkheid; daarom achtte hij het de taak der wetgeving, de
gelijkheid die altijd dreigt te verdwijnen altijd weer te herstellen, en
de verschillen in bezit tusschen de burgers zoodanig te beperken, dat
geen hunner rijk genoeg was om een ander te koopen, en geen hunner uit
armoede gedwongen om zichzelf te verkoopen. De eenige vorm van eigendom,
die naast het kleinburgerlijke genade vindt in zijn oogen, is het
patriarchale, voornamelijk voor eigen gebruik produceerende grootgrondbezit.
* * * * *
De 18de eeuw had de groote, primaire gemoedsbewegingen, hartstochten en
affekties, die de geur en de zoetheid des levens zijn, verbannen naar de
rommelzolder van het hart, als oudmodische dingen, de verfijnde smaak
van een verlicht geslacht onwaardig. Zij had de liefde verlaagd tot
zinnelijk-cerebraal genot, tot een spel, dikwijls vermakelijk en soms
wreedaardig, altijd zonder verwachting en verrukking, zonder teerheid,
zonder illusie, zonder exaltatie, zonder droom. "Voor de mannen
_bezitten_, voor de vrouwen _ontrooven_ ziedaar heel het spel, heel de
eerzucht dezer nieuwe grillige liefde, onstandvastig, veranderlijk,
wispelturig, nooit verzadigd; door de comedie de moeurs verpersoonlijkt
in die rumoerige, onbeschaamde en zegevierende Cupido, sprekend aldus
tot den Amor der oude tijden: "uw minnaars waren niets als goedzakken,
zij konden slechts smachten, weeklagen, hun leed verhalen aan de
omringende echo's. Ik voor mij heb de echo's afgeschaft. Komaan, zeg ik,
ik bemin u, zie wat ge voor mij kunt doen, want tijd is geld, men moet
zich haasten. Mijn onderdanen zeggen niet: "ik sterf;" er is niets
levender dan zij. Smachten, schuwheid, zoete smarten, van dat alles
is geen sprake meer; het hoort tot de flauwe, weee kost der voorbije
tijden. Ik wieg mijn onderdanen niet in slaap, integendeel: ik maak ze
goed wakker, zij zijn zoo kittig, dat ze geen gelegenheid hebben om
teeder te zijn; hun blikken zijn begeerten; in stee van te zuchten,
vallen zij aan; zij zeggen niet "doe mij de gunst," zij nemen ze: en zoo
hoort het."[45]
Liefde--groote, echte, vurige, hartstochtelijke liefde tusschen den
minnaar en de minnares geldt bij de tijdgenooten voor even belachelijk
als liefde tusschen man en vrouw. Trouw is een malle ouwerwet
|