--Welaan, zeide de commandant, zich tot zijne klerken wendende, daar hij
het niet kwaad vond eenigen tot getuigen te hebben, gaat allen mee. Wij
zullen die vrouwen in vrijheid stellen.
Gesius was voldaan. Wij zullen den muur moeten doorbreken, zeide hij. Ik
heb de plaats ontdekt waar de deur geweest is. Zij was dichtgemetseld.
--Roep terstond een paar werklieden met de noodige gereedschappen, zeide
de commandant tot een der klerken. Haast u, en laat het rapport liggen,
want dat zal morgen gewijzigd worden.
* * * * *
TWEEDE HOOFDSTUK.
DE MELAATSCHEN.
Een Israelitische vrouw. Ik ben hier levend begraven met mijne dochter.
Help ons gauw, of wij sterven.
Dat antwoord had Gesius ontvangen uit de cel, die op den verbeterden
platten grond als cel VI aangegeven staat.
De lezer heeft zeker terstond begrepen wie die ongelukkigen waren, en
zich verheugd dat eindelijk Ben-Hurs moeder en zuster gevonden zijn.
Op den morgen van hare gevangenneming had men haar naar de burcht
gebracht, waar Gratus haar dacht op te sluiten. Hij had den burcht
gekozen, omdat die meer onmiddellijk onder zijn beheer stond, en cel VI,
omdat deze door melaatschheid besmet was. Hij wilde de vrouwen niet
alleen opsluiten--hij verlangde dat zij een zekeren, zij het dan ook een
langzamen, dood zouden sterven. Dientengevolge werden zij bij nacht naar
beneden gebracht, zoodat niemand er iets van bemerkte. Diezelfde slaven
metselden daarna de deur dicht, en werden vervolgens naar een afgelegen
oord verplaatst, zoodat het geheim een geheim blijven kon. Om voor alle
mogelijke gevallen toch den schijn te bewaren, wilde hij de vrouwen niet
laten verhongeren, maar plaatste hij bovenvermelde armen gevangene in de
cel daarnaast, om haar van brood en water te voorzien.
Zoo wist Gratus, onder voorwendsel van een troep moordenaars te straffen,
zich het vermogen der familie Hur toe te eigenen, waarvan geen penning de
keizerlijke schatkist bereikte. Ten besluite werd de toenmalige gevangen-
bewaarder verplaatst, een nieuwe platte grond ontworpen, en aan den nieuwen
bewaarder gegeven. Gratus bereikte volkomen zijn doel: de cel en hare
bewoonsters waren der vergetelheid prijs gegeven.
Welk een leven voor moeder en dochter, acht jaren lang; voor haar,
opgevoed in weelde, weggerukt uit een werkzaam, liefdevol leven,
veroordeeld tot nietsdoen in een onderaardschen kerker, waar slechts een
smalle gleuf in den buitenmuur
|