gezegd zal hebben waarom de geestelijke heerschappij,
die hij zal uitoefenen, in ieder opzicht uitnemender is, dan enkel
koninklijke pracht, zult gij mij beter begrijpen. Ik kan niet met
zekerheid zeggen wanneer het denkbeeld, dat ieder mensch eene ziel
heeft, ontstaan is. Waarschijnlijk brachten de eerste menschen het mede
uit den hof in Eden. Dat het nooit geheel verloren ging weten wij allen.
Waarom zou ieder mensch eene ziel hebben? Laat ons daar eens even bij
stilstaan. Zich neder te leggen en te sterven, op te houden te bestaan
werd nooit door eenig mensch begeerd. Allen zonder onderscheid zullen in
het diepst hunner ziel wel op iets beters gehoopt hebben. De monumenten
der volken zijn zoovele protesten tegen de vernietiging na den dood,
evenzoo hunne standbeelden en opschriften, evenzoo de geschiedenis.
De grootste onzer Egyptische koningen liet zijne beeltenis in een rots
uithouwen. Dagelijks ging hij er met zijn gevolg heen om het werk te
zien. Eindelijk was het gereed, de gelijkenis was treffend. Mogen wij
ons nu niet voorstellen, dat hij, voor dat kunstwerk staande, gedacht
heeft: Laat de dood vrij komen, ik leef in de toekomst voort!... Hij
heeft zijn wensch gehad. Het beeld staat er nog.
Maar waar bestaat het voortleven in, dat hij zich dus verzekerde? Alleen
in de herinnering der menschen--een roem, vergankelijk als het schijnsel
der maan op het groote beeld. En wat is intusschen van den koning
geworden? In de koninklijke graven ligt een gebalsemd lichaam, dat
eenmaal het zijne was. Maar waar, zoon van Hur, is de koning zelf? Is
hij in het niet verzonken? Tweeduizend jaren zijn verloopen sedert hij
op deze aarde leefde, als gij en ik. Was met zijn laatste ademtocht
alles voor hem afgedaan? Zeggen wij ja, dan brengen wij eene
beschuldiging in tegen God. Wij nemen daarom een beter en werkelijk
leven na den dood aan, iets wat meer is dan een voortleven in de
herinnering. Daarom gaf God ons bij de geboorte eene ziel, die
onsterfelijk is. Denk nu eens aan het genot, dat in de gedachte ligt:
Wij hebben een ziel. Deze gedachte ontneemt den dood zijne verschrikking,
door het sterven te maken tot een verandering voor beter, en het
begraven tot het zaaien van een zaad, waaruit een nieuw leven zal
ontspruiten. Zie mij, oude man, aan, verzwakt naar het lichaam. Weldra
zal het graf mij ontvangen, maar dan ook openen zich voor mij de
onzichtbare deuren van Gods heerlijk huis, om mij, dat is mijne bevrijde
onsterfelijke
|