orden: Ik ben de Opstanding en het Leven.
Eerbiedig boog hij het hoofd, alsof werkelijk iemand tot hem gesproken
had.
Intusschen werd daarboven het werk voortgezet. De wacht ontdeed den
veroordeelde van zijne kleeding, zoodat hij naakt stond voor aller oog.
Op den rug zag men nog de bloedige sporen der geeselslagen; toch werd
hij meedoogenloos uitgestrekt op het kruis--eerst de armen op den
dwarsbalk. De nagelen waren scherp, met een paar slagen waren zij door
de handpalmen gedreven. De knieen werden opgetrokken, totdat de
voetzolen tegen den paal rustten, de eene voet werd op den anderen
gelegd, en een nagel door beide gedreven. Dof klonken de hamerslagen.
Zij, die 't niet konden hooren, zagen toch den hamer vallen en beefden
van vrees. Het slachtoffer van deze gruweldaad liet geen kreet, geen
woord van tegenspraak hooren, niets, waarover een vijand kon spotten, of
dat een vriend moest bejammeren.
--In welke richting moet hij zien? vraagde een soldaat.
--Met het aangezicht naar den Tempel, antwoordde een der priesters.
Stervend moet hij zien, dat het heiligdom niet door hem geleden heeft.
De werklieden namen het kruis op en droegen het naar de plaats, waar het
in den grond gezet moest worden. Op een gegeven oogenblik zetten zij het
overeind in den daarvoor bestemden kuil. Daar hing dan nu het lichaam
van den Nazarener in zijn volle zwaarte aan de bloedende handen. Nog
uitte hij geen kreet van smart--alleen een bede kwam over zijne lippen:
Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
Met luid gejuich werd het kruis, thans voor ieder zichtbaar en scherp
tegen de lucht afgeteekend,begroet, en allen, die het opschrift konden
lezen, haastten zich het te ontcijferen. Die het gelezen had, deelde het
aan zijn buurman mede, en zoo ging het van mond tot mond, tot groot
vermaak der menigte. Van alle kanten hoorde men: Wees gegroet, gij
koning der Joden!
De priesters echter, die het gewicht van dit opschrift beter begrepen,
verzochten den hoofdman het te verwijderen, maar tevergeefs; en aldus
moest de stervende Koning noemen op de stad zijner vaderen, die hem zoo
schandelijk ondankbaar had uitgeworpen. Dicht bij het kruis stonden
eenige weenende vrouwen, waaronder zijne moeder met den discipel die hij
liefhad. Hen ziende, riep hij zijne moeder toe: Vrouw, zie uwen zoon. En
tot den discipel: Zie uwe moeder.
Nu werden ook de twee moordenaars gekruisigd, een ter rechterzijde en
een ter linkerzijde van de
|