it, zeggende: Ik heb u
vroeger meer gezien. Gij zijt....
--Ik ben Iras, de dochter van Balthasar.
Esther overwon haar tegenzin en bood de bezoekster een zetel aan.
--Neen, zeide Iras koel. Ik blijf maar kort.
De twee vrouwen zagen elkander onderzoekend aan. De arme Iras was zeer
vervallen. Nog bezat de slanke gestalte haar vroegere gratie, maar haar
wezen droeg den stempel van een in zonde doorgebracht leven. De
uitdrukking van haar gelaat was brutaal, de groote oogen somber, de
wangen kleurloos. Een harde trek lag om haar mond, en een algeheele
verwaarloozing maakte haar oud voor haar tijd.
--Zijn dat uwe kinderen? met deze vraag verbrak zij het stilzwijgen.
Esther wendde den blik naar hen en glimlachte. Ja, wilt gij ze niet
zien?
--Ik zou ze maar verschrikken.
Toen kwam zij dichter bij Esther, en daar deze onwillekeurig terugweek,
zeide zij : Wees niet bang. Ik heb een boodschap voor uw man. Zeg hem,
dat zijn vijand dood is, dat ikzelf hem gedood heb, om de matelooze
ellende, die hij over mij gebracht heeft.
--Zijn vijand?
--Ja, Messala. Zeg uw man verder, dat ik voor het nadeel, dat ik hem heb
willen berokkenen, zoo zwaar gestraft ben, dat zelfs hij mij beklagen
zou.
De tranen kwamen Esther in de oogen; zij wilde spreken.
--Neen, zeide Iras, ik vraag geen tranen of medelijden. Zeg hem ten
slotte, dat volgens mijne ondervinding een Romein geen mensch is maar
een beest. Vaarwel!
Zij keerde zich om en wilde heengaan, Esther volgde haar.
--Blijf nog wat, en wacht totdat mijn man thuis komt. Hij is niet boos
op u. Hij heeft overal naar u gezocht. Hij zal uw vriend wezen, ik zal
uwe vriendin zijn. Wij zijn christenen.
Maar de andere wilde niet.
--Neen, zeide zij, wat ik ben werd ik door eigen keus. Het zal niet lang
meer duren.
--Maar, zeide Esther aarzelend, kunnen wij dan niets voor u doen? Kan ik
niets....
Het gelaat der Egyptische verzachtte, een flauwe glimlach speelde om
haren mond. Zij zag naar den grond. Ja, zeide zij, ik zou....
Esther Volgde haar blik, en begrijpende wat in haar omging, zeide zij:
Doe het maar.
Iras ging tot hen en kuste beiden. Toen ging zij zwijgend naar de deur
en was verdwenen, voordat Esther haar kon tegenhouden.
Toen Ben-Hur dit bezoek vernam, werd hem zekerheid wat hij reeds lang
vermoed had, namelijk dat Iras op den dag der kruisiging haar vader
verlaten had om Messala te volgen. Hij ging terstond op weg en deed
overal onderzoek naar haar.
|