n Koning der Joden. Het volk intusschen spotte
en riep: Ha, als gij de koning der Joden zijt, verlos dan uzelven, en
kom af van het kruis!--Ja, zeide een priester, als hij dat doet, zullen
wij in hem gelooven.--Anderen schudden het hoofd, zeggende: Hij wilde
den Tempel afbreken en in drie dagen weder opbouwen, maar zichzelven kan
hij niet verlossen.--En verder anderen: Hij heeft zichzelven den Zoon
van God genoemd; laat ons zien, of God hem zal redden!--Zoo beschimpte
en hoonde hem het volk, en ook de oversten en de soldaten bespotten hem
en riepen: Indien gij de koning der Joden zijt, zoo verlos uzelven!--Zelfs
een der boosdoeners, die gekruisigd waren, lasterde hem en zeide: Indien
gij de Christus zijt, verlos uzelven en ons!
De omstanders lachten en juichten hen toe, en toen zij zich stilhielden,
om te hooren of er antwoord komen zou, zeide de andere moordenaar:
Vreest gij ook God niet? Wij ontvangen straf naar wat wij gedaan hebben;
maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. De toehoorders waren verbaasd,
maar hunne verbazing zou nog grooter worden; want de moordenaar zeide tot
den Nazarener: Heer, gedenk mijner, wanneer gij in uw koninkrijk komt.
Simonides ontstelde hevig. Wanneer gij in uw koninkrijk komt!... dat was
het punt van verschil tusschen Balthasar en hem, waar zij zoo dikwijls
over gesproken hadden, waar zij het nooit eens over konden worden.
--Hebt gij dat gehoord? vraagde Ben-Hur hem. Het koninkrijk kan dus niet
van deze wereld zijn. Die man getuigt, dat de koning zoo aanstonds zijn
koninkrijk zal binnengaan ... dat is hetzelfde wat ik in mijn droom
hoorde.
--Stil! zeide Simonides, stil, bid ik u! Misschien antwoordt de
Nazarener daar op.
Het antwoord kwam werkelijk. Met luide, heldere stem zeide de koning:
Voorwaar, voorwaar zeg ik u, heden zult gij met mij zijn in het
paradijs!
Simonides luisterde ademloos toe, of er nog wat op volgen zou. Toen
vouwde hij de handen en zeide: 't is genoeg, o Heer, 't is genoeg! De
nevel is opgetrokken. Ik zie met andere oogen, met oogen des geloofs,
zooals Balthasar.
De trouwe dienstknecht had ten laatste zijn loon ontvangen. Werd zijn
verbrijzeld lichaam ook niet geheeld, werd de herinnering van het
doorgestane lijden, van de jaren in bitterheid des gemoeds doorgebracht,
niet van hem genomen--een nieuw licht was voor hem opgegaan, een nieuw
leven had hij leeren kennen, een leven na dit tijdelijke. Paradijs
heette het! Daar zou hij het koninkrijk vinde
|