er bij het kruis zouden volgen.
De soldaten, die de wacht hielden, gevoelden zich ook niet op hun gemak.
Gedurig zagen zij naar dien eenen kruiseling--een bijgeloovige vrees
beving hen. De priesters en schriftgeleerden stonden dicht opeen
geschaard. Het vreemde natuurverschijnsel bracht een geduchten stoot toe
aan hun zelfvertrouwen. Verscheidene van hen waren goed onderwezen in de
sterrenkunde, en vertrouwd met veel wat de groote massa in die dagen
schrik aanjoeg. Toen het zonnelicht begon te verflauwen toonden zij zich
uitermate verbaasd, en overlegden met elkander wat het wezen kon. Niet
een zonsverduistering, meenden zij, want het was volle maan. En daar
geen van hen een antwoord had op de vraag die aller hart vervulde, daar
geen van hen de duisternis op dat uur verklaren kon, verbonden zij haar
in het diepst hunner ziel met den Nazarener.
Hoe langer het natuurverschijnsel duurde, hoe angstiger zij werden. Geen
enkele beweging van den Nazarener ontging hun oog; niet dan fluisterend
durfden zij met elkander spreken. Als hij eens werkelijk de Messias was,
wat dan?
Bevend wachtten zij op de dingen, die komen zouden.
Ben-Hur bad, dat het einde verhaast mocht worden. Hij merkte dat Esther
zich aan haren vader vastklemde, haar angst onderdrukkende om hem niet
te hinderen.
--Wees niet bang, hoorde hij Simonides zeggen. Blijf, en wacht met mij.
Al wordt gij tweemaal zoo oud als ik, gij zult nimmer iets zien, dat van
zoo groot gewicht is voor de menschenwereld, en er kunnen nog meer
openbaringen komen. Laat ons tot het einde blijven.
Twee en een half uur waren verstreken. De ademhaling van den Nazarener
werd zwaarder; het einde naderde. Zoo kort nog maar aan het kruis, en nu
reeds stervende? De tijding ging van mond tot mond, toen werd alles
stil. De wind ging liggen, een verstikkende damp vervulde de lucht, bij
de duisternis kwam nog die benauwende hitte. Daar hoorde men op eens van
het kruis de droeve, ach, zoo droeve klacht: Mijn God, mijn God, waarom
hebt Gij mij verlaten?
De stem schrikte allen op, die haar hoorden. Een vooral sneed zij door
de ziel. Bij de soldaten stond een vat, gevuld met wijn en water.
Gevoelden zij zich uit medelijden opgewekt om een der lijders een
lafenis te brengen, dan konden zij met een spons de lippen der
ongelukkigen bevochtigen.
Terwijl Ben-Hur die mogelijkheid overdacht, en zich daarbij herinnerde
hoe de Nazarener hem bij de bron te Nazareth verkwikt had, riep deze:
Mij d
|