n, waarvan hij gedroomd
had--en den koning. Een volkomen vrede daalde neder in zijn hart.
Onder de priesters echter heerschten verbazing en schrik. Hoe nu? Zij
hadden den Nazarener aan het kruis doen nagelen, omdat hij zich voor den
Messias uitgegeven had; en zie, aan het kruis hield hij niet alleen die
bewering vol, maar beloofde daarenboven nog het Paradijs aan een
misdadiger!... Huns ondanks verbleekten zij. Vanwaar had deze mensch
zijn vertrouwen, zoo hij niet in de Waarheid stond? En de Waarheid--was
dat niet God? Er behoefde niet veel bij te komen om hen allen op de
vlucht te jagen.
De zon had de middaghoogte bereikt. De tempel, de paleizen, de torens
groot en klein, straalden in ongeevenaarden glans. Eensklaps werd de
lucht verduisterd. In den beginne nauw merkbaar nam de schemering toe en
trok ieders aandacht. Het lachen en spotten verstomde, men zag elkander
vragend aan, men hief de oogen op naar den hemel, men zocht de
zonneschijf, men staarde naar de bergen--overal hetzelfde vreemde
verschijnsel.
--Het is slechts een mist, of een voorbijtrekkende wolk, zeide
Simonides, om Esther gerust te stellen. Het zal dadelijk voorbij zijn.
Ben-Hur was van een ander gevoelen. Het is niet een mist of
voorbijtrekkende wolk, zeide hij. De geesten in de lucht, de profeten en
heiligen verduisteren de zon, opdat de natuur en zijzelven niet langer
het akelig schouwspel zouden zien. Ik zeg u, Simonides, zoo waarachtig
de Heer onze God leeft, hij die daar hangt is de Zoon van God!
Dit gezegd hebbende wendde hij zich tot Balthasar, die op de knieen lag,
en legde de hand op zijnen schouder. Wijze Egyptenaar, hoor mij! Gij
alleen hadt gelijk--de Nazarener is waarlijk Gods Zoon.
Balthasar trok hem tot zich en antwoordde met zwakke stem: Ik zag hem
als een kind in de kribbe liggen, het is dus niet vreemd, dat ik hem
eerder kende dan gij! maar o! dat ik dezen dag beleven moet! Ach, dat ik
met mijne broeders gestorven ware! Gelukkige Melchior! Gelukkige Caspar!
--Wees getroost, zeide Ben-Hur. Misschien zijn zij hier ook tegenwoordig!
De tijd verliep, maar er kwam geen verandering in het geheimzinnig
duister.
--Laat ons naar huis gaan, bad Esther ten tweeden en ten derden male.
God toont ons zijn ongenoegen, vader. Ik ben bang, en wie weet wat er
nog verder gebeuren zal.
Maar Simonides wilde niet; integendeel, toen hij bemerkte, dat vele
menschen heengingen, drong hij er op aan, dat Balthasar en Ben-Hur hem
tot dicht
|