FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310   311  
312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   >>  
Nu begonnen zij den berg aan de andere zijde af te dalen. Hoewel Amrah al hare krachten inspande, om Tirza te ondersteunen, kermde de arme toch bij elken stap, ja meermalen moest zij luide aan hare smarten lucht geven. Aan den voet des bergs gekomen zeeg zij uitgeput neder. --Ga maar alleen verder met Amrah, moeder, ik kan niet meer. --Neen, kind. Wat zou het mij baten, zoo ik alleen gezond werd, en gij niet? En wat zou ik Juda moeten antwoorden, als hij naar u vraagt? --Zeg hem, dat ik hem liefgehad heb. De arme moeder wist niet wat te doen. Zij dacht er niet aan haar kind te verlaten, maar de hoop op redding te moeten laten varen, nu die zoo nabij scheen, deed den beker overloopen. Maar zie, in dat oogenblik van grooten nood zag zij van den tegenovergestelden kant een wandelaar aankomen. --Moed gevat, Tirza! zeide zij. Daar komt iemand aan, die ons zeggen kan waar de Nazarener op 't oogenblik is. Amrah richtte Tirza een weinig op, en zoo wachtten zij den vreemdeling af. --Ach, moeder, gij vergeet wat wij zijn. De man zal zich uit de voeten maken, en ons misschien eerst nog een steen naar het hoofd werpen. --Wij zullen zien, luidde het antwoord. Ja, de moeder wist zelve maar al te goed welke behandeling uitgeworpenen als zij te wachten hadden. De melaatschen stonden aan den rand van een smallen weg, zoodat de wandelaar haar rakelings voorbij moest gaan. Zoodra hij binnen het bereik harer stem was deed de weduwe het waarschuwende: Onrein! Onrein! hooren. Tot hare verbazing liep hij door. Wat zoekt gij? vraagde hij, toen hij vlak bij haar was. --Wees voorzichtig, zeide de weduwe met waardigheid. Ik heb u gewaarschuwd. Vrouw, ik ben een volgeling van hem, die slechts een woord behoeft te spreken tot dezulken als gij, en zij zijn genezen. Ik ben niet bevreesd. --Gij bedoelt den Rabbi uit Nazareth? --Den beloofden Messias. --Is het waar, dat hij vandaag naar de stad gaat? --Ja. Hij is nu te Bethfage. --Langs welken weg zal hij komen? --Langs dezen. De weduwe vouwde de handen en sloeg de oogen dankend naar den hemel op. --Voor wien houdt gij hem? vraagde de man bewogen. --Voor den Zoon van God! antwoordde zij. --Blijf dan niet hier, want daar een groote schare hem volgt, staat gij beter bij dat rotsblok onder gindschen boom. Roep hem aan zoodra hij nadert, roept beiden en weest niet bevreesd. Hij zal u hooren. Ik ga naar de stad, om het volk te waarschuwen dat hij komt. Vr
PREV.   NEXT  
|<   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310   311  
312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   >>  



Top keywords:

moeder

 
weduwe
 
moeten
 

vraagde

 
wandelaar
 
bevreesd
 

oogenblik

 

alleen

 

hooren

 

Onrein


spreken

 

behoeft

 
gewaarschuwd
 

volgeling

 
slechts
 

voorbij

 

Zoodra

 
binnen
 

bereik

 

rakelings


zoodat

 

melaatschen

 

stonden

 

smallen

 

voorzichtig

 
waarschuwende
 

verbazing

 

waarschuwen

 
waardigheid
 

vandaag


antwoordde

 

bewogen

 

groote

 

gindschen

 
zoodra
 

nadert

 

rotsblok

 

schare

 

dankend

 
beloofden

Messias
 
Nazareth
 

dezulken

 

genezen

 

bedoelt

 

Bethfage

 

hadden

 

beiden

 
vouwde
 

handen