Nu begonnen zij den berg aan de andere zijde af te dalen. Hoewel Amrah
al hare krachten inspande, om Tirza te ondersteunen, kermde de arme toch
bij elken stap, ja meermalen moest zij luide aan hare smarten lucht
geven. Aan den voet des bergs gekomen zeeg zij uitgeput neder.
--Ga maar alleen verder met Amrah, moeder, ik kan niet meer.
--Neen, kind. Wat zou het mij baten, zoo ik alleen gezond werd, en gij
niet? En wat zou ik Juda moeten antwoorden, als hij naar u vraagt?
--Zeg hem, dat ik hem liefgehad heb.
De arme moeder wist niet wat te doen. Zij dacht er niet aan haar kind te
verlaten, maar de hoop op redding te moeten laten varen, nu die zoo
nabij scheen, deed den beker overloopen. Maar zie, in dat oogenblik van
grooten nood zag zij van den tegenovergestelden kant een wandelaar
aankomen.
--Moed gevat, Tirza! zeide zij. Daar komt iemand aan, die ons zeggen kan
waar de Nazarener op 't oogenblik is.
Amrah richtte Tirza een weinig op, en zoo wachtten zij den vreemdeling
af.
--Ach, moeder, gij vergeet wat wij zijn. De man zal zich uit de voeten
maken, en ons misschien eerst nog een steen naar het hoofd werpen.
--Wij zullen zien, luidde het antwoord.
Ja, de moeder wist zelve maar al te goed welke behandeling uitgeworpenen
als zij te wachten hadden.
De melaatschen stonden aan den rand van een smallen weg, zoodat de
wandelaar haar rakelings voorbij moest gaan. Zoodra hij binnen het
bereik harer stem was deed de weduwe het waarschuwende: Onrein! Onrein!
hooren. Tot hare verbazing liep hij door.
Wat zoekt gij? vraagde hij, toen hij vlak bij haar was.
--Wees voorzichtig, zeide de weduwe met waardigheid. Ik heb u
gewaarschuwd.
Vrouw, ik ben een volgeling van hem, die slechts een woord behoeft te
spreken tot dezulken als gij, en zij zijn genezen. Ik ben niet bevreesd.
--Gij bedoelt den Rabbi uit Nazareth?
--Den beloofden Messias.
--Is het waar, dat hij vandaag naar de stad gaat?
--Ja. Hij is nu te Bethfage.
--Langs welken weg zal hij komen?
--Langs dezen.
De weduwe vouwde de handen en sloeg de oogen dankend naar den hemel op.
--Voor wien houdt gij hem? vraagde de man bewogen.
--Voor den Zoon van God! antwoordde zij.
--Blijf dan niet hier, want daar een groote schare hem volgt, staat gij
beter bij dat rotsblok onder gindschen boom. Roep hem aan zoodra hij
nadert, roept beiden en weest niet bevreesd. Hij zal u hooren. Ik ga
naar de stad, om het volk te waarschuwen dat hij komt. Vr
|