op weg zijt naar Golgotha, blijft dan hier, totdat de
stoet voorbij is, dan vergezel ik u. Hier achter het huis is plaats
genoeg.
De koopman hief het hoofd op en zeide: Vraag het Balthasar. Wat hij wil
is mij goed. Hij zit in den draagstoel.
Ben-Hur schoof het gordijn open. De Egyptenaar lag achterover; zijn
vermagerd gelaat was zeer vervallen, hij geleek een doode. Ben-Hur
herhaalde zijn voorstel.
--Kunnen wij hem zien? vraagde Balthasar.
--Den Nazarener? Ja, hij moet hier langs komen.
--O God, riep de oude man bewogen, nog eenmaal moet ik hem zien! Welk
een vreeselijke dag is dit voor de wereld.
Een oogenblik later stond het geheele gezelschap in de schaduw van het
huis. Zij spraken weinig, waarschijnlijk waren zij bevreesd elkander
hunne gedachten mede te deelen. Eindelijk kwam de stoet in 't gezicht.
--Zie, zeide Ben-Hur op bitteren toon, die nu komen zijn Jeruzalemmers.
De voorhoede bestond uit een hoop kwajongens, die luid schreeuwden: De
koning der Joden! Plaats voor den koning der Joden!
Simonides sloeg den joelenden troep een oogenblik gade en zeide ernstig:
Als dezen tot hunne erfenis ingaan, dan, wee de schoone stad van Salomo!
Een afdeeling soldaten in volle wapenrusting volgde, in koele
onverschilligheid rechts noch links ziende.
Toen kwam de Nazarener.
Hij scheen den dood nabij te zijn. Telkens dreigde hij neer te zinken.
Zijne bloote voeten lieten bloederige sporen achter op de straatsteenen.
Een houten plankje met opschrift was hem om den hals gebonden. Een
kroon, van doornen gevlochten, was hem diep op het hoofd gedrukt, en uit
de daardoor veroorzaakte wonden druppelde bloed. Zijn handen waren
saamgebonden. Even buiten de stad was hij uitgeput neergevallen,
bezweken onder den last van het zware kruishout, dat een ter dood
veroordeelde verplicht was zelf te dragen naar de plaats der
terechtstelling.
Thans droeg een man uit het volk het voor hem. Vier soldaten gingen
naast den gevangene, om hem te beveiligen tegen de menigte, die
niettegenstaande dat toch bij tijd en wijle wist door te breken, om hem
met stokken te slaan en te bespuwen. Geen geluid ontsnapte aan zijnen
mond, geen berisping of klacht liet hij hooren; ook zag hij niet op,
totdat hij bij het huis kwam, waar Ben-Hur en zijne vrienden stonden te
wachten.
Esther drukte zich tegen haren vader aan, en hij, de man zoo gewoon zich
te beheerschen, beefde sterk van ontroering. Balthasar viel sprakeloos
achterover. Zel
|