van
den Nazarener; de anderen zijn vriendinnen uit Galilea.
Met oogen vol tranen zag Esther de schreiende vrouwen na, totdat zij uit
het gezicht verdwenen waren.
--Kom, zeide Simonides, laat ons verder gaan.
Ben-Hur hoorde hem niet, hij was te zeer getroffen door de tegenstelling:
de woeste, bloeddorstige menschenmassa tegenover de zachtmoedigheid van
den Nazarener, die het land was doorgegaan goeddoende, zieken genezende,
armen weldoende. Plotseling schoot hem door de ziel hoeveel hijzelf aan
dien man verplicht was. Hij dacht aan dien morgen, toen hijzelf een
gevangene was, in de macht van Romeinsche soldaten, en ook, zooals hij
meende, een zekeren, vreeselijken dood tegemoet ging. De verfrisschende
dronk water, dien de Nazarener hem gereikt had aan de bron van Nazareth,
de goddelijke uitdrukking van zijn gelaat, de wonderlijke genezing van
zijne moeder en Tirza op Palmzondag, dat alles stond hem weer zoo helder
voor oogen. De gedachte dat hij onmachtig was, om nu op zijne beurt hulp
te brengen, deed hem pijn. Heftige zelfbeschuldigingen kwelden hem. Hij
had de Galileers beter moeten bewaken, hun hunne plichten onder 't oog
moeten brengen, want nu, ach nu, was het oogenblik van handelen daar!
Als hij nu zijn slag kon slaan, zou het gepeupel uiteenstuiven, de
Nazarener de vrijheid herkrijgen, Israel te wapen vliegen en de kamp om
Israels vrijheid eindelijk gestreden worden. De kostbare tijd verliep,
de gunstige gelegenheid ging voorbij, misschien voor altijd! O God van
Abraham! Kon er dan niets gedaan worden? Niets?
Op dat oogenblik werd zijne aandacht getrokken door een troepje
Galileers. Hij baande zich een weg door de menigte en haalde hen in.
--Volgt mij, riep hij. Ik heb u wat te zeggen.
Zij gehoorzaamden en volgden hem naar zijne schuilplaats. Daar sprak hij
tot hen: Gijlieden behoort tot degenen, die een zwaard van mij hebt
ontvangen. Gij hebt u bereid verklaard om voor de vrijheid, voor den
koning, die komen zou, ten strijde te trekken. Gij hebt uwe wapenen bij
u. Nu is het tijd om ze te gebruiken. Gaat, roept onze broederen bijeen,
en zegt hun, dat ik u allen op Golgotha wacht, om voor den Nazarener in
de bres te springen. Haast u! De Nazarener is de koning, en de vrijheid
sterft met hem.
Zij zagen hem eerbiedig aan, maar verroerden zich niet.
--Verstaat gij mij niet? vraagde hij ongeduldig.
Toen antwoordde een van hen: Zoon van Juda, gij zijt de bedrogene, niet
wij, die van u de wapenen ontv
|