fde richting
ging, als zijzelve. De geheele streek ten noorden der stad scheen op de
been te zijn.
Hoorende dat de wacht met den veroordeelde ongeveer bij de groote witte
torens van Herodes moest zijn, reden de drie vrienden daarheen. In de
vallei bij den vijver van Hiskia werd het onmogelijk tegen den stroom
van menschen in te gaan, zoodat zij verplicht waren af te stijgen en
achter een huis een gunstiger oogenblik af te wachten. Een half uur, een
uur vloog voorbij, nog steeds ging de stroom onverminderd langs onze
vrienden. Aan het einde van dien tijd had hij kunnen zeggen: Ik heb alle
standen van Jeruzalem vertegenwoordigd gezien, al de sekten van Judea,
al de stammen Israels, en al de nationaliteiten der aarde. De Libysche
Jood, de Jood uit Egypte, de Jood van den Rijn; in een woord: de Joden
van alle oostersche en westersche landen en van alle bekende eilanden
trokken langs hem heen, te voet, te paard, of op kameelen gezeten, in
draagstoelen, in wagens, gekleed in alle mogelijke kleederdrachten, maar
met de zonderlinge overeenkomst in gelaatstrekken, die nog heden ten
dage de kinderen Israels kenmerkt, al hebben zij ook veel geleden door
verandering van levenswijze. Die allen drongen voorwaarts om een armen
Nazarener te zien sterven, een misdadiger tusschen misdadigers.
Behalve die duizenden Joden, waren er nog duizenden anderen, die de
Joden haatten en verachtten: Grieken, Romeinen, Arabieren, Syriers,
Afrikanen, Egyptenaren, zoodat de geheele wereld bij de kruisiging
tegenwoordig scheen te zullen zijn.
In weerwil van de ontzettende menschenmassa heerschte een akelige
stilte, die alleen nu en dan verbroken werd door een hoefslag op den
steenachtigen bodem, het geratel van wielen, of een uitroep van
verbazing. Daaruit begreep Ben-Hur, dat het vreemdelingen waren, in de
stad gekomen om het Paaschfeest te vieren, die dus geen aandeel hadden
in de veroordeeling des Nazareners.
Eindelijk hoorde hij in de richting der groote torens een verward
gedruisch van stemmen.
--Hoor, daar komen zij! zeide een der twee Galileesche hoofdlieden.
De voorbijgaanden bleven staan om te luisteren; toen het rumoer echter
naderkwam, zagen zij elkander aan en gingen huiverend verder. Het woest
getier nam toe ... daar zag Ben-Hur de bedienden van Simonides naderen.
Esther ging naast haar vaders draagstoel, een gesloten draagstoel volgde
hen.
--Vrede zij u, Simonides; en u, Esther, zeide Ben-Hur hun te gemoet
tredende. Als gij
|