at te verbergen. Zijn voorkomen deed
aan een boosdoener denken, die den schrik van zijne gevangenneming nog
niet te boven was gekomen. Ontegenzeglijk was hij, zoo niet de oorzaak
van het optrekken der soldaten, dan toch of hun gids, of een onmisbaar
getuige. Kon Ben-Hur achter zijn naam komen, dan zou hij het overige
misschien wel kunnen raden. Zonder iets te zeggen, trad hij den priester
op zijde, en stapte naast hem voort. Als de man nu maar zijn hoofd wilde
opheffen! En zie! daar deed hij het, zoodat het licht der lantaarnen op
zijn bleek, door vrees vertrokken gelaat viel. Daar Ben-Hur den
Nazarener zoo dikwijls op zijne tochten gevolgd was, kende hij de
discipelen, zoowel als den meester; en toen hij nu dat verschrikte
gelaat zag, riep hij luid: Iskariot!
Langzaam keerde de ongelukkige het hoofd om, keek Ben-Hur aan en bewoog
zijne lippen, alsof hij iets wilde zeggen, maar de priester kwam
tusschenbeide.
--Wat woudt gij? Ga weg! zeide hij tot Ben-Hur, en duwde hem op zij. De
jonkman liet het zich welgevallen, wachtte een betere gelegenheid af, en
sloot zich weder bij den stoet aan. Zij gingen tusschen den heuvel
Bezetha en den burcht Antonia door, langs het badwater Bethesda naar de
Schaapspoort. Overal waren menschen en overal werd feestgevierd. Ter
eere van het feest stonden de deuren der poort wijd open. Voorwaarts
ging het, altijd voorwaarts, nu het dal in, dat naar de beek Kedron
leidde. Aan de andere zijde zag men den Olijfberg met zijn donker
geboomte. Dof weerklonken de voetstappen der mannen in de nachtelijke
stilte. Nog een klein eindje, en toen sloegen zij links om naar een
olijvenhof, die aan den voorkant door een steenen muurtje afgesloten
was. Ben-Hur wist dat in dien hof niets was, dan eenige knoestige
boomen, wat gras, en een in de rots uitgehouwen trog, die gebruikt werd
voor het treden van de olijven. Terwijl hij zich verbaasd afvraagde wat
zij in dit uur op eene zoo eenzame plaats te doen konden hebben, stond
de troep plotseling stil. In de voorhoede hoorde men luid spreken. Er
ontstond een onverklaarbare verwarring; alleen de soldaten hielden
stand. In een oogwenk had Ben-Hur zich uit het gedrang weten te redden,
om vooruit te snellen. Weldra bevond hij zich voor een poortje zonder
deur, dat toegang verleende tot den hof. Hij bleef staan om het tooneel
te overzien.
In de poort stond een man met witte kleederen bekleed, blootshoofds, de
handen op de borst gevouwen, een gedaante hem maar al
|