gezicht, die wuivende palmtakken. Ik zocht naar een koninklijke
verschijning in hun midden: een ruiter in het vorstelijk purper, of een
statigen krijger in een strijdwagen, met schild en speer gewapend. Ik
zocht naar zijn lijfwacht. Het zou mij goed hebben gedaan een vorst van
Jeruzalem aan het hoofd eener kohorte van de Galileesche legioenen te
zien!
Zij wierp haren toehoorder een uitdagenden blik toe, en lachte toen
luid, alsof zij in den geest iets zeer belachelijks aanschouwde.
--In stede van een triomfeerenden Sesostris, vervolgde zij, of van een
gewapenden Cesar, hahaha! zag ik een man met tranen in de oogen op een
ezelsveulen gezeten. De koning! de Zoon van God! de Verlosser der
wereld! Hahaha!
In spijt van zichzelven kon Ben-Hur zijn verlegenheid niet verbergen.
Voordat hij zich hersteld had, ging zij voort: Toch verliet ik mijne
plaats niet, Vorst van Jeruzalem. Evenmin lachte ik. Ik zeide tot
mijzelve: Geduld! In den Tempel zal hij zich in zijne ware gedaante
vertoonen, zooals dat een held betaamt, die de wereld in bezit gaat
nemen. Ik zag hem de poort van Suzanna binnengaan. Ik zag hem stilhouden
voor de Schoone Poort. Duizenden menschen stonden in de voorhoven van
den Tempel, op de trappen; allen wachtten in hooge spanning op zijne
proclamatie. In mijne verbeelding hoorde ik de steunsels van het
machtige Rome kraken. Hahaha! O Vorst! bij de ziel van Salomo, uw koning
wikkelde zich dichter in zijn overkleed en wandelde weg, zonder zijn
mond geopend te hebben, en ... het Romeinsche rijk bestaat nog.
Geen vertoogen van Balthasar, geen wonderen voor zijn oogen verricht,
hadden vermocht wat het door Iras geschilderde tafereel uitwerkte.
Dat zich afwenden van de Schoone Poort--gaf de Nazarener zelf daarmede
niet duidelijk te kennen, dat hij het door-hem op te richten koninkrijk
niet beschouwd wilde hebben als een aardsch koninkrijk?
--Dochter van Balthasar, zeide hij waardig, als dit het spel is, waarvan
gij spraakt, neem den krans; ik moet hem u toekennen. Laat ons echter
een einde maken aan dit woordenspel. Dat gij er een doel mede hebt,
geloof ik zeker. Spreek het vrij uit en ik zal u antwoorden. Daarna
kunnen wij ieder zijn eigen weg gaan, en vergeten dat wij elkander ooit
ontmoet hebben. Spreek! Ik luister--indien gij ten minste een anderen
toon wilt aanslaan.
Zij zag hem een oogenblik onderzoekend aan, overleggende wat zij doen
zou, misschien ook om zijn wilskracht te beproeven, en zeide toen
|