eep
uit hare geheele manier van doen, dat het voornaamste nog komen moest.
--Blijf, en geloof vrij, dat ik weet waarom de edele Arrius u tot zijn
erfgenaam maakte. Bij alle goden van Egypte, ik beef als ik er aan denk,
dat gij, zoo dapper en edelmoedig, den onbarmhartigen Sejanus in handen
zoudt vallen. Gij hebt een gedeelte van uw jeugd in de atria der groote
wereldstad doorgebracht, bedenk wat in tegenstelling daarmede de
woestijn voor u zijn moet. O, ik heb medelijden met u! En als ge doen
wilt wat ik zeg, zal ik u redden. Dat zweer ik u bij onze heilige Isis!
Het vuur, waarmede zij gesproken had, deed haar aangezicht gloeien;
zelden had hij haar zoo schoon gezien.
--Eenmaal hadt gij een vriend, vervolgde zij. Gij waart toen nog een
knaap. Op zekeren dag kreegt gij twist en werdt vijanden. Vele jaren
later zaagt gij hem in den circus te Antiochie.
--Messala!
--Ja, Messala. Gij waart zijn schuldeischer. Laat het verledene vergeven
en vergeten zijn; schenk hem uwe vriendschap weder; geef hem zijn geld
terug, dat hij bij de groote weddenschap verloor; red hem! De zes
talenten zijn voor u zoo goed als niets, niet zooveel als het afvallend
blad van een lommerrijken boom; maar voor hem.... Ach, hij gaat daarheen
met een verbrijzeld lichaam! O Ben-Hur, edele vorst! voor een Romein als
hij, uit een edel geslacht gesproten, is armoede nog erger dan de dood.
Red hem, ach, red hem!
Als de snelheid, waarmede zij sprak, dienen moest, om hem het nadenken
te beletten, dan vergiste zij zich deerlijk. Zijne gevoelens ten
opzichte van Messala waren voor geene wijziging vatbaar. Het was hem,
alsof hij zijn vijand over haar schouder naar hem zag gluren, met de
oude trotsche, overmoedige uitdrukking.
--Messala krijgt van mij niets, sprak hij vastberaden. Als Romein
veroordeel ik den Romein. Maar zeg mij, zond hijzelf u tot mij met dit
verzoek?
--Hij heeft een edele natuur en beoordeelde u daarnaar.
--Zeg mij, gij, die hem zoo goed schijnt te kennen, zeg mij, zou hij in
het omgekeerde geval voor mij doen wat hij nu van mij vraagt? Antwoord
ter wille van de waarheid!
--O, begon zij, hij is....
--Een Romein, wilt gij zeggen; en gij bedoelt daarmede, dat ik, een
Jood, niet moet eischen, dat een en dezelfde maatstaf gebruikt zal
worden voor hem en voor mij. Dus omdat ik een Jood ben, moet ik hem
mijne winst laten, omdat hij een Romein is. Als gij nog meer te zeggen
hebt, dochter van Balthasar, spreek dan, want waarlij
|