ede zij met u
en de uwen!
Hebt gij het gehoord, Tirza? De Nazarener komt langs dezen weg, en hij
zal ons helpen. Kom nu mee, een paar stappen maar!
Dus aangemoedigd liet Tirza zich door Amrah overeind helpen.
--Wacht even; zeide Amrah, de vreemdeling komt terug.
--Ik bedenk, goede vrouw, zeide hij, dat de zon hoog aan den hemel zal
staan, voordat de Nazarener komt. Ik kan in de stad het noodige krijgen,
en daarom wilde ik u mijn waterflesch geven. Gij zult er meer behoefte
aan hebben dan ik. Neem haar en heb goeden moed. Roep luide tot hem.
Dit zeggende bood hij de weduwe zijn gevulde waterflesch aan. In plaats
van ze op den grond te leggen, gaf hij ze haar in de hand.
--Zijt gij een Jood? vraagde zij verbaasd.
--Ja; maar beter nog; ik ben een volgeling van den Christus, die ons
dagelijks door woorden en voorbeeld leert wat ik nu doe. De wereld kende
reeds lang het woord liefde, zonder het echter te verstaan. Vaarwel!
Langzaam begaven de vrouwen zich naar het door hem aangewezen punt, waar
zij door ieder, die voorbijging, gezien en gehoord konden worden. Zij
zetten zich onder den boom neder, en dronken van het water. Weldra viel
Tirza in slaap, en om haar niet te storen zwegen de beide anderen.
* * * * *
VIERDE HOOFDSTUK.
GENEZEN.
Langzamerhand werd de weg meer en meer bevolkt door menschen, die zich
naar Bethfage spoedden. Tegen de vierde ure van den dag kwam een groote
schare over den Olijfberg, en toen zij naderbij kwamen zagen de vrouwen,
dat allen een palmtak in de hand hielden. Terwijl zij het ongewone
schouwspel gadesloegen, werd hare aandacht getrokken door een verwijderd
gedruisch van stemmen en zagen zij een menigte menschen van den anderen
kant komen. Nu wekte de moeder Tirza, zeggende: Hij komt! Deze menschen
voor ons komen uit de stad om hem te begroeten, en die anderen zijn
zijne vrienden die hem begeleiden. Het zou mij niet verwonderen zoo de
twee groepen hier op dit punt samentroffen.
--Ik vrees, dat hij ons dan niet zal kunnen hooren, moeder.
Diezelfde gedachte was ook reeds bij de weduwe opgerezen. Amrah, zeide
zij, heeft Juda ook gezegd wat die tien melaatschen tot den Nazarener
riepen?
--Zij riepen: Heer, ontferm u over ons. Of: Meester, ontferm u over ons.
--Dat alleen?
--Ja, dat alleen, voor zooveel ik weet.
--En toch was het voldoende, zeide de weduwe zacht.
--Ja, antwoordde Amrah. Juda zei, dat hij hen geheel hersteld
|