n brief voorlezen?
--Wacht nog even, kind. Om uw zelfswil moet ik u het ergste zeggen. 't
Is misschien minder zwaar voor u, als wij het samen onder de oogen zien.
Hij heeft een ander lief, mijn kind.
--Ik weet het, zeide zij ernstig.
--De Egyptische heeft hem in hare netten gevangen, vervolgde hij. Zij is
zeer geslepen en daarenboven schoon, maar zij heeft geen hart. De
dochter, die haren vader veracht, zal haren echtgenoot ongelukkig maken.
--Veracht zij haar vader?
--Ja. Haar vader is een wijs man, en, voor een heiden, op bijzondere
wijze begenadigd. Zijn geloof strekt hem tot eer, maar zij lacht er mee.
Gisteren hoorde ik haar zeggen: De dwaasheden der jeugd zijn vergefelijk.
Den ouderdom betaamt wijsheid. Heeft een grijsaard die verloren, dan wordt
het tijd dat hij sterft.--Dat zeide zij met het oog op haren vader. Wreede
woorden, die men uit den mond van een Romein kon verwachten. Gij, mijn
kind, zult, wat er ook van mij worde, nooit zeggen: het wordt tijd dat hij
sterft. Neen, want uwe moeder was eene dochter Israels.
Met tranen in de oogen kuste zij zijne hand en zeide: En ik ben het kind
van mijne moeder.
--Ach, mijn kind, hernam haar vader na een kort zwijgen, als hij eenmaal
de Egyptische getrouwd heeft, zal hij met wroeging aan u terug denken,
want dan zal hij bemerken, dat zij hem slechts gebruiken zal om hare
eerzucht te dienen. Rome is het middelpunt van hare droomen. Voor haar
is hij de zoon van Arrius den duumvir, niet de zoon van Hur, vorst van
Jeruzalem.
--Red hem, vader, smeekte zij, red hem, het is nog niet te laat.
Met een twijfelachtig lachje antwoordde hij: Een verdrinkende laat zich
redden, een verliefde niet.
--U hebt toch invloed op hem. Hij staat zoo alleen in de wereld! Toon
hem het gevaar, waarin hij verkeert. Zeg hem hoe gevaarlijk de Egyptische
is!
--Dat zou hem uit hare handen kunnen redden, maar zou het hem aan u
geven? Ach neen. Ik zou toch niet kunnen zeggen: mijne dochter heeft u
lief....
--Maar vader, viel zij hem in de rede, dat bedoel ik immers niet! Ik
dacht alleen aan hem, niet aan mijzelve. Zal ik u nu den brief voorlezen?
--Ja, doe dat.
Zij begon dadelijk, blijde dat zij dit onderwerp kon laten rusten.
Nisan, den 8sten dag.
Op den weg van Galilea naar Jeruzalem.
De Nazarener bevindt zich ook op dezen weg. Zonder dat hij het weet
volg ik met een legioen. Een tweede legioen volgt ons op korten
afstand. Het Paaschfees
|