e en betere wachten
mij.
Zij keerde zich af, om weg te gaan, maar fluisterde nog even over haar
schouder: Ik ga ze halen!
Esther zag haar na en barstte in tranen uit, tranen van schaamte en
gekwetste liefde.
Reeds fonkelden de sterren aan den nachtelijken hemel, voordat zij hare
zelfbeheersching teruggekregen had, en kalm genoeg was om naar haar
vader terug te gaan, en hare plaats aan zijne zijde in te nemen. Dat was
haar plicht, daar moest zij haar leven aan wijden, en om der waarheid
getrouw te zijn, nu de hartstochtelijkheid harer droefheid voorbij was,
nam zij blijmoedig hare taak weer op.
* * * * *
TWEEDE HOOFDSTUK.
BEN-HURS MEDELIJDEN.
Ongeveer een uur later kwamen Ben-Hur en Iras te zamen in de groote
zaal, waar zij Balthasar, Simonides en Esther reeds bijeen vonden. Nadat
de jonkman Balthasar gegroet had keerde hij zich tot Simonides, maar
bleef, Esther ziende, verbaasd staan. Dat zij zich tot zulk een
volmaakte schoonheid ontwikkelen zou had hij drie jaren geleden niet
gedacht. Hij herstelde zich echter spoedig en zeide: Vrede zij u,
lieftallige Esther, en u, Simonides. De zegen des Heeren zij uw deel,
al was het alleen omdat gij een vader voor den vaderlooze geweest zijt.
--Wees welkom in uw vaders huis, zeide Simonides hartelijk. Zet u neder,
en vertel ons van uwe reizen en van uw werk en van den leeraar uit
Nazareth. Ga toch zitten, bid ik u, dan luisteren wij allen.
--Ja, antwoordde Ben-Hur, ik heb u veel van hem te vertellen. Ik heb hem
gedurende verscheidene dagen nauwlettend gadegeslagen. Ik heb hem in
moeilijke, zeer moeilijke omstandigheden gezien, en moet getuigen dat
hij, hoewel hij een mensch is als ik, toch ook meer dan een mensch is.
Hier werd hij gestoord door het binnentreden van eene dienstmaagd. Hij
keek om en riep blijde: Daar is Amrah! Goede, lieve Amrah!
De trouwe dienstmaagd kuste zijne handen, en op zijne vraag: Hebt ge nog
niets van haar gehoord, niets? sprongen haar de tranen in de oogen.
--Gods wil geschiede! zeide hij treurig.
Na een oogenblik van stilte, waarin hij zijne aandoening meester
trachtte te worden, zeide hij: Ga zitten, Amrah,--hier. Niet? Dan aan
mijne voeten, want ik heb mijne vrienden veel te vertellen van den
Nazarener. Ik zal beginnen met u te verhalen wat ik hem heb zien doen.
Morgen komt hij in de stad om op te gaan naar den Tempel, dien hij zijn
vaders huis noemt en waar hij, zooals algemeen verwacht
|