as riep hem tot zich: Zoon van Hur, kom hier en help
mij! Mijn vader sterft!
Hij bleef staan, keek om, en snelde naar haar toe. Zij gaf hem een beker
en hij liep naar de rivier om water te halen. Toen hij terugkwam was de
vreemdeling verdwenen.
Zoodra Balthasar bijgekomen was vraagde hij: Waar is hij?
--Wie? vraagde Iras.
--Hij, de Zoon van God, dien ik daareven zag!
--Gelooft gij dat ook? vraagde Iras zacht aan Ben-Hur.
--Het is een tijd van wonderen. Laat ons wachten, luidde zijn antwoord.
Den volgenden dag was op die plaats weer een groote schare bijeen. Ook
onze vrienden waren aanwezig.
Midden in zijne rede brak de Dooper af en riep met luide stem: Zie het
Lam Gods!
De aanwijzing van den Dooper volgende zagen zij weder den vreemdeling.
Toen Ben-Hur zijn heilig gelaat, zoo vol majesteit en mededoogen,
aanschouwde, viel hem eensklaps iets in. Ja, dacht hij, Balthasar heeft
gelijk, maar Simonides ook. Kan de Messias niet te gelijkertijd koning
zijn?
Hij wendde zich tot iemand die naast hem stond en vraagde: Wie is dat?
Met een spottend lachje antwoordde de man: Dat is de zoon van een
timmerman uit Nazareth.
* * * * *
BOEK VIII.
* * * * *
EERSTE HOOFDSTUK.
ESTHER EN IRAS.
--Esther! laat mij een beker water brengen!
--Wilt gij niet liever wijn hebben, vader?
--Beide dan.
Dit gesprek had plaats in het zomerhuis op het platte dak van het paleis
der familie Hur te Jeruzalem, en terwijl Esther zich haastte om aan den
wensch van haren vader te voldoen, kwam een bediende de trap op en
overhandigde haar een verzegeld pakje.
De lezer moet weten, dat het nu 21 Maart is volgens onze tijdrekening,
ongeveer drie jaren na de aankondiging van den Christus te Bethabara.
Malluch had voor Ben-Hur, die het verval der ouderlijke woning niet
langer kon aanzien, het huis gekocht van Pilatus, en het geheel laten
opknappen en verfraaien, zoodat er niets overbleef, dat het droevig
tooneel van vroeger kon herinneren. Men meene echter niet dat Ben-Hur
openlijk als de eigenaar was opgetreden. Hij meende dat het uur daartoe
nog niet geslagen was, evenmin als voor het dragen van zijn vaders naam.
Het grootste gedeelte van zijn tijd bracht hij door met in Galilea alles
voor te bereiden, opdat hij gereed mocht zijn, als de Nazarener hem
noodig zou hebben, de Nazarener, die hem dagelijks onbegrijpelijker
toescheen, en hem door de wo
|