FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295  
296   297   298   299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310   311   312   313   314   315   316   317   318   319   320   >>   >|  
ziel, op te nemen. O, had ik woorden om dat heerlijke leven te schetsen! Zeg niets, dat ik er niets met zekerheid van weet. Dit weet ik, en dat is mij genoeg: een ziel te bezitten sluit in deel te hebben aan een goddelijke eigenschap. Zulk een verloste ziel heeft niets meer met het stof, met het onreine te maken; zij leeft in volkomen reinheid. Zal ik, dit geloovende, dan nog met mijzelven of met u gaan redeneeren over de bijomstandigheden? Over den vorm van mijne ziel, of over de behoefte aan spijs en drank, of hoe mijne ziel bekleed zal zijn? Neen, dat laat ik gerust aan God over. Het schoone in deze wereld komt alles uit zijne hand. Hij bekleedt de lelie, Hij geeft de roos haar kleurenpracht, Hij roept den dauwdroppel te voorschijn. De harmonie in de natuur is door Hem ontstaan. Hij maakt ons voor dit leven geschikt en stelde zijne voorwaarden vast. Zij zijn van dien aard, dat ik met volle gerustheid mijne ziel en het leven na den dood in zijne handen stel. Ik weet dat Hij mij liefheeft. Balthasar zweeg. Ben-Hur, ja zelfs Iras, was aangedaan. Voor den eerste ging een licht op. Hij begon in te zien, dat een geestelijk koningschap voor de menschheid van nog grooter belang kon zijn, dan een aardsch koninkrijk, en dat een Verlosser, meer dan de machtigste koning, een Gode waardige gave zou zijn. Na eenigen tijd verbrak Balthasar het stilzwijgen en zeide: Het wordt tijd dat wij opbreken en onze reis vervolgen. Ik brand van verlangen om hem te zien, die mijne gedachten geheel vervult. Laat dat verlangen mijne verontschuldiging zijn, zoon van Hur, als ik u tot spoed aanzet. Terwijl de Ethiopier alles weer opbergde bracht de Arabische gids de paarden voor, en weldra was het gezelschap op weg om de karavaan in te halen, die hen naar alle waarschijnlijkheid reeds vooruit gekomen was. * * * * * VIERDE HOOFDSTUK. DE HERAUT EN ZIJN KONING. Op den derden dag van de reis nam het gezelschap tegen den middag een weinig rust bij de beek Jabbok. Zij troffen daar ruim honderd mannen aan, grootendeels uit Perea, die hier met hetzelfde doel als zij vertoefden. Nauwelijks waren zij afgestapt, of een man trad op hen toe met een kruik water en bood hun een frisschen dronk aan, van welk aanbod zij gaarne gebruik maakten. De man bekeek intusschen den kameel en zeide: Wat een prachtig dier! Ik kom juist van den Jordaan, waar het dezer dagen druk bezocht is door reizigers van nabij en van verre
PREV.   NEXT  
|<   271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295  
296   297   298   299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310   311   312   313   314   315   316   317   318   319   320   >>   >|  



Top keywords:

Balthasar

 
verlangen
 
gezelschap
 

karavaan

 
waarschijnlijkheid
 
gekomen
 

HOOFDSTUK

 

VIERDE

 

vooruit

 

HERAUT


Terwijl

 

gedachten

 
geheel
 

vervult

 
vervolgen
 

stilzwijgen

 

opbreken

 
verontschuldiging
 

bracht

 

opbergde


Arabische

 

paarden

 

Ethiopier

 

aanzet

 

weldra

 
gebruik
 

gaarne

 

maakten

 
bekeek
 

kameel


intusschen

 

aanbod

 

frisschen

 

prachtig

 
bezocht
 

reizigers

 

Jordaan

 

weinig

 

troffen

 
Jabbok

middag
 
KONING
 

derden

 

verbrak

 

Nauwelijks

 

vertoefden

 

afgestapt

 

hetzelfde

 
mannen
 

honderd