FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276  
277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   >>   >|  
men radende, hield haar tegen en fluisterde: Ga niet, voor niets ter wereld. Onrein! Onrein! Neen, al moest haar hart ook breken, haar zoon zou niet worden wat zij waren. --Woudt gij naar binnen gaan? vraagde Ben-Hur aan Amrah. Kom dan. Ik ga met u mee. De Romeinen, dat 's Heeren wraak hen treffe, liegen. Dat is mijn huis. Kom, Amrah, laat ons naar binnen gaan. Zij traden binnen en sloten de deur, die nooit meer open zou gaan voor de arme moeder en hare dochter. Zij hadden het offer gebracht. Zij bogen zich diep in het stof. Men vond haar den volgenden morgen, en dreef haar met steenen de stad uit. Weg met u! Gij behoort tot de dooden! Gaat naar de dooden! riep men haar na. * * * * * VIJFDE HOOFDSTUK. AMRAHS TROUW. Als de hedendaagsche reiziger den Koningstuin bij Jeruzalem bezoeken wil, neemt hij zijnen weg door de bedding der beek Kedron, of langs den Gihon en Hinnom, tot aan de oude fontein Rogel, drinkt dan van het heerlijke water, en staat stil, want hij heeft het uiterste punt bereikt van het bezienswaardige in die richting. Hij werpt een blik op de groote steenen, die de bron omringen, onderzoekt hoe diep zij wel is, glimlacht over de primitieve manier van waterscheppen, en geeft misschien een aalmoes aan de arme ziel, die er de wacht bij houdt. Keert hij zich daarna om, dan rusten zijne oogen op de bergen Moria en Sion ten noorden, den Berg der Ergernis aan zijne rechterhand, en den Berg van den Slechten Raad ter linkerzijde, welke bergen hij, zoo hij ten minste thuis is in de bijbelsche geschiedenis en in de overlevering, met groote belangstelling zal gadeslaan. De beide laatste bergen zijn vol spelonken en holen, die toen ten tijde, evenals de graven in het dal, tot woonplaats strekten aan de uit de stad verdreven melaatschen. Op den tweeden morgen na de gebeurtenissen in het vorige hoofdstuk vermeld, begaf Amrah zich naar de bron Rogel, en ging bedaard op een steen zitten. Zij had een waterkruik bij zich en een mandje, waarvan de inhoud met een sneeuwwitten doek bedekt was. Toen zij gezeten was, maakte zij haar hoofddoek los, vouwde de handen om hare knieen en staarde peinzend naar den Akker des Pottenbakkers, later Akeldama genoemd. Het was nog zeer vroeg, nog niet volkomen dag en zij was de eerste bij de bron. Niet lang daarna echter kwam een man met een touw en een leeren emmer en hield zich gereed om water te putten. Men kon indien men dat verko
PREV.   NEXT  
|<   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276  
277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   >>   >|  



Top keywords:

binnen

 
bergen
 
dooden
 

daarna

 
groote
 
steenen
 

morgen

 

Onrein

 

gebeurtenissen

 

spelonken


laatste

 

vorige

 
gadeslaan
 

belangstelling

 
melaatschen
 

woonplaats

 

strekten

 
graven
 

overlevering

 

verdreven


evenals

 

tweeden

 

fluisterde

 

rusten

 

noorden

 
minste
 

hoofdstuk

 

bijbelsche

 
linkerzijde
 

Ergernis


rechterhand

 

Slechten

 

geschiedenis

 

bedaard

 
volkomen
 

eerste

 

radende

 

Akeldama

 

genoemd

 
echter

putten
 
indien
 

gereed

 

leeren

 

Pottenbakkers

 

mandje

 

waterkruik

 

waarvan

 
inhoud
 

sneeuwwitten