zelfde oogenblik dat zij hem
vond, moest zij voor altijd afscheid van hem nemen, dat, zij wist het,
werd van haar geeischt. Bittere, bittere gedachte!
Zij knielde naast hem neder en drukte zacht hare lippen tegen de zool
van zijn sandaal, hoe bestoven die ook was; zij kuste die nog eens en
nog eens. Haar gansche ziel lag in die kussen.
Daar bewoog hij zich weer en prevelde in zijn slaap: Moeder ... Amrah,
waar is ...
Het was bijna te veel voor de arme vrouw. Zij drukte haar gelaat tegen
de steenen, om haar snikken te smoren, want haar hart dreigde te breken.
Bijna wenschte zij dat hij wakker mocht worden. Hij dacht immers aan
haar in den slaap, en mocht hij dan niet weten, dat zij zoo dicht bij
hem was? Maar de tijd drong. Zij stonden op ... nog een langen blik, een
laatste blik, en weer staken zij de straat over. In de schaduw zetten
zij zich neer, wachtend, ja, waarop? Op het een of ander, zij wisten
zelf niet wat.
Nog niet lang hadden zij zoo gezeten, of een andere vrouw kwam den hoek
van het huis om. Zij zagen haar duidelijk: een kleine vrouw, gebogen van
houding, donker van kleur, eenvoudig, maar netjes gekleed. Zij had een
mand met eetwaren bij zich.
Toen zij den man op de stoep bemerkte bleef zij staan, bezon zich echter
en kwam zachtkens naderbij. Zonder hem aan te raken ging zij naar de
poort, en stak hare hand door eene in de linkerdeur aangebrachte
opening.
Een van de planken week op zij, de vrouw schoof er de mand door en wilde
zelve volgen, toen zij, door nieuwsgierigheid gedreven, nog even staan
bleef om een blik op het gelaat van den vreemdeling te werpen.
De toeschouwers van den overkant hoorden een verbaasden uitroep, zagen
dat de vrouw haren oogen wreef, alsof zij een droombeeld dacht te
zien,--zij zagen haar zich over hem heenbuigen, de hand des slapers
vatten en met kussen overdekken ... wat moeder en zuster ook zoo gaarne
zouden gedaan hebben, maar niet durfden.
Door die aanraking gewekt trok Ben-Hur zijne hand terug, en zag
tegelijkertijd de vrouw aan. Daar sprong hij overeind en riep blijde:
Amrah! o Amrah! Zijt gij daar eindelijk?
Zij antwoordde niet, maar viel hem om den hals en snikte luid.
--Goede Amrah, hoorde zijne moeder hem zeggen, wat ben ik blij u te
zien; maar zeg mij gauw wat gij van moeder en Tirza weet. Waar zijn zij?
Gij hebt haar natuurlijk gezien. Zijn zij thuis?
Maar Amrah schreide slechts te heviger. Tirza maakte een beweging, maar
de moeder, haar voorne
|