os zichzelf helpen, maar anders was hij bereid om voor een
kleinigheid de grootste kruiken te vullen.
Amrah bleef stil zitten en bewaarde het zwijgen. Na een poosje vraagde
de man, of zij haar kruik soms gevuld wilde hebben, en toen zij
antwoordde: Nog niet,--lette hij verder niet op haar. Toen het volkomen
dag geworden was, kwamen zijne gewone klanten, zoodat hij zijne handen
vol werk had.
Terwijl Amrah nog altijd zit te wachten en uit te kijken, zullen wij
zien met welk doel zij daar kwam.
Zij was gewoon 's avonds ter markt te gaan. Onopgemerkt sloop zij dan
het huis uit, en begaf zich naar de winkels bij de Vischpoort, in het
oosten der stad, waar zij hare inkoopen deed, om daarna weder even
geheimzinnig in huis te komen. Hoe gelukkig zij was, dat zij haar jongen
meester weer bij zich had, kan men zich voorstellen. Zij kon hem echter
niets vertellen van zijne moeder en zuster. Hij trachtte haar over te
halen een andere woning te betrekken, maar zij was er niet toe te
bewegen. Gaarne zou zij gezien hebben, dat hij zijn oude kamer weer
betrokken had, die onveranderd dezelfde gebleven was, maar het gevaar
van ontdekt te worden was te groot, en hij wilde zoo min mogelijk de
aandacht trekken. Hij bleef dus bij zijn voornemen om in de herberg der
wijk Bezetha te overnachten, en beloofde Amrah zoo dikwijls mogelijk bij
haar te zullen komen, maar altijd 's avonds laat. Hiermede moest zij
zich tevreden stellen, en van nu was zij op niets anders bedacht, dan
hoe zij hem genoegen zou kunnen doen. Dat het kind intusschen man
geworden was scheen niet bij haar te wegen, en de mogelijkheid dat zijn
smaak veranderd kon zijn, kwam niet bij haar op, waarom zij hem als van
ouds dacht te bedienen. Zij herinnerde zich nog goed waar hij het meest
van gehouden had, en nam zich voor te zorgen dat zij daar altijd genoeg
van in huis had. Daarom ging zij de volgenden avond wat vroeger uit dan
gewoonlijk, en terwijl zij een winkel binnenging om honig te koopen
gebeurde het, dat zij op een groepje menschen stuitte, geschaard rondom
een werkman, die hun een verhaal deed.
Wat dat voor een verhaal was, zal de lezer wel begrijpen, als hij
verneemt, dat de verteller een der werklieden was, die den commandant
van den burcht Antonia bijgelicht hadden, toen hij de gevangenen in cel
VI bezocht. Hij vertelde alles wat hij gehoord en gezien had tot in de
kleinste bijzonderheden, ook den naam der ongelukkige slachtoffers.
Met welke gevoelens de tr
|