er, rechten en
goederen. Zulk een smeekschrift zou, daar twijfelde hij niet aan, een
nauwkeurig onderzoek ten gevolge hebben, een onderzoek, waarvoor de
vrienden der familie volstrekt niet vreesden.
Tot antwoord deelde de commandant hem mede, dat de vrouwen in cel VI
gevonden waren, en gaf hem de memorie ter inzage, die hijzelf opgesteld
had, ja, stond zelfs toe dat Malluch er een afschrift van nam.
Daarop haastte deze zich terug naar Ben-Hur.
De jonkman was verplet hij het hooren van de vreeselijke tijding. Zijne
smart was te groot om in tranen of hartstochtelijke uitbarstingen van
woede verluchting te kunnen vinden. Doodsbleek bleef hij langen tijd
voor zich uit staren, nu en dan bij zichzelven herhalende: Melaatsch!
Zij--, moeder en Tirza--zij melaatsch! Hoe lang, o God, hoe lang?
Het eene oogenblik was hij vol van deernis, het volgende smachtte hij er
naar wraak te nemen. Eindelijk stond hij op.
--Ik moet ze gaan zoeken, Malluch! Misschien zijn zij stervend!
--Waar wilt gij zoeken? vraagde deze.
--Er is maar eene plaats, waarheen zij hebben kunnen gaan.
Malluch trachtte het hem te ontraden, en slaagde er eindelijk in hem te
overtuigen van de noodzakelijkheid er zich persoonlijk buiten te houden
en alles aan hem, Malluch, over te laten. Te zamen gingen zij naar de
poort tegenover den Berg van den Slechten Raad, sinds onheugelijke
tijden de plaats, waar de melaatschen aan den weg zaten te bedelen. Daar
bleven zij den ganschen dag, deelden aalmoezen uit, vraagden overal of
men de twee vrouwen ook gezien had, en beloofden een rijke belooning aan
ieder, die hare verblijfplaats kon aanwijzen. Dat hielden zij anderhalve
maand lang dagelijks vol. De melaatschen, voor wie de uitgeloofde
belooning een machtige drijfveer was, doorzochten ijverig den omtrek,
maar tevergeefs. Ook de bewoonsters van de groote spelonk bij de bron
werden meer dan eens ondervraagd, maar zij wisten haar geheim te
bewaren.
--Waar kunnen zij toch gebleven zijn? vraagde Ben-Hur eindelijk
ontmoedigd, om er dan in bitterheid des gemoeds op te laten volgen: Ach,
zij zijn zeker dood; weggegaan--de wildernis in, en daar omgekomen.
Moeder dood--Tirza dood--ik alleen overgebleven. En waarvoor? Hoe lang,
o Heer, God mijner vaderen, hoe lang zal Rome mogen blijven bestaan?
Toornig, hopeloos, wraakzuchtig trad hij den voorhof van de herberg in,
en vond dien vol met menschen, welke gedurende den nacht waren
aangekomen. Terwijl hij zijn ontbijt
|