ning de wereld zou regeeren en een rijk
zou stichten, nog machtiger dan dat van Cesar, nog heerlijker dan dat
van Salomo, en dat die heerschappij eeuwig zou voortduren, stroomden zij
toe, en wijdden zij zich met lichaam en ziel aan 's konings zaak. Zij
vraagden Ben-Hur vanwaar hij deze dingen wist--en hij wees hen op de
profeten, en vertelde hun van Balthasar, die in Antiochie op de komst
des konings wachtte. Dat voldeed hen, want het was de oude
Messiasbelofte, naar wier vervulling zij reeds zoo lang hadden
uitgezien. De droom zou dus eindelijk verwezenlijkt worden.
De wintermaanden gingen voorbij. De lente kwam, en zoo voortreffelijk
was hij met alles geslaagd, dat hij tot zichzelven en zijne volgelingen
mocht zeggen: laat de koning nu maar komen. Hij heeft slechts te bevelen
waar hij zijnen troon wil opgericht zien--wij zijn gereed om hem op
zijnen troon te handhaven.
De Galileers kenden hunnen aanvoerder alleen als een zoon van Juda. Een
anderen naam had hij hun niet opgegeven.
* * * * *
Op zekeren avond zat Ben-Hur in Trachonitis met een paar van zijne
Galileesche vrienden voor de spelonk, waar hij zijn hoofdkwartier had
opgeslagen, toen een Arabische bode kwam aanrijden en hem een brief
overhandigde. Hij verbrak het zegel en las:
Jeruzalem IV Nisan.
Een profeet is opgestaan, van wien men zegt dat hij Elias is. Hij
heeft jarenlang in de wildernis geleefd, en in onze oogen is bij
een profeet. Zijne taal maakt hem ook als zoodanig openbaar. In
zijne prediking wijst bij steeds op een, grooter dan hijzelf, die
weldra komen zal. Hij houdt zich op aan den oostelijken oever van
den Jordaan. Ik ben hem gaan zien en hooren, en geloof vast dat
degeen op wien hij wacht de koning is, dien gij verwacht. Kom en
oordeel zelf. Geheel Jeruzalem gaat tot den profeet, en de plaats
waar hij vertoeft is zoo vol, als de Olijfberg gedurende de laatste
dagen van het Paaschfeest.
Malluch.
Ben-Hurs gelaat werd met een glans van vreugde overtogen. Mijne vrienden,
zeide hij, ons wachten is ten einde. De heraut van den koning is verschenen
en heeft zijne komst aangekondigd.
Nadat hij hun den brief had voorgelezen, verheugden zij zich allen met
groote blijdschap.
--Maakt u dus gereed, vervolgde hij, en keert morgenochtend huiswaarts.
Doet al de uwen weten, dat zij zich gereed houden om op te trekken,
zoodra ik het sein geef. Ik zal
|