FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276   277   278   279  
280   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   >>   >|  
uiken op den schouder, oude en zwakke mannen leunende op krukken en stokken, of op den schouder van een jongere, sommige zelfs op draagbaren uitgestrekt, ook enkele kinderen. Van hare zitplaats hield Amrah trouw de wacht. Meer dan eens meende zij haar te zien, dien zij zocht. Dat zij op den berg waren betwijfelde zij niet; dat zij komen moesten en zouden wist zij. Als al de anderen gereed waren zouden zij komen, dat stond bij haar vast. Aan den voet van den berg was een grafspelonk, die meer dan eens Amrah's opmerkzaamheid getrokken had door haar wijden ingang. Een bijzonder groote steen lag bij de opening. Gedurende het heetst van den dag wierp de zon hare stralen in het oogenschijnlijk onbewoonde en onbewoonbare hol. En zie, juist uit die spelonk zag de geduldige Egyptische tot hare verbazing twee vrouwen komen, waarvan de eene de andere leidde en steunde. Beider haar was wit, beiden schenen reeds oud te zijn, maar hare kleeding was netjes en goed. Zij zagen rondom zich, alsof alles haar vreemd was. Verbeeldde Amrah het zich, of schrikten die twee, toen zij hare deelgenooten in de ellende zagen? 't Waren maar kleinigheden, die zij opmerkte, maar zij deden haar hart sneller kloppen en hare aandacht uitsluitend op die twee vrouwen vestigen. De twee melaatschen bleven een oogenblik bij den steen staan, en gingen toen langzaam en alsof het loopen haar moeilijk viel naar de bron, waarop verscheidene stemmen haar toeriepen te blijven waar zij waren; maar 't scheen alsof zij het niet begrepen, want zij gingen door. De putbewaarder nam eenige steentjes op om haar daarmede te verdrijven, de omstanders wierpen haar vloeken naar 't hoofd, en de andere melaatschen riepen luid: Onrein! Onrein! --Ja zeker, dacht Amrah, die twee zijn vreemd en kennen de gebruiken der melaatschen niet. Zij stond op, ging haar te gemoet met haar mandje en kruik, en terstond hield het rumoer aan de bron op. --Hoe dwaas, zeide een lachend, zulk goed eten aan de dooden te geven! --En er nog wel zoo ver voor te komen, zeide een ander. Ik zou ze tenminste aan de poort bescheiden. Amrah stoorde zich niet aan de praatjes en volgde de inspraak van haar hart. Toch was zij er nog niet geheel zeker van. Als zij zich eens vergiste! De moed ontzonk haar bijna, en hoe dichter zij bij de twee vrouwen kwam, des te meer raakte zij aan het twijfelen. Op een afstand van tien of twaalf voetstappen bleef zij staan. Kon dat de geliefde meesteres zijn, wier
PREV.   NEXT  
|<   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276   277   278   279  
280   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   >>   >|  



Top keywords:

vrouwen

 
melaatschen
 
Onrein
 

gingen

 
vreemd
 
andere
 

zouden

 

schouder

 

mannen

 

kennen


leunende

 

gebruiken

 
riepen
 

gemoet

 
terstond
 

rumoer

 

zwakke

 
mandje
 

vloeken

 

omstanders


stemmen

 

toeriepen

 

blijven

 

verscheidene

 

waarop

 
moeilijk
 

stokken

 

krukken

 
scheen
 

begrepen


daarmede

 

verdrijven

 

steentjes

 

eenige

 
putbewaarder
 

wierpen

 

dichter

 

raakte

 

geheel

 
vergiste

ontzonk
 
twijfelen
 

geliefde

 

meesteres

 

voetstappen

 

afstand

 

twaalf

 

inspraak

 
dooden
 

lachend