verschaffen, en
daarom had hij besloten nog hedenavond tot haar te gaan.
De avond was gevallen, toen Ben-Hur opstond en van den berg afdaalde.
Vlak bij de bedding van de beek Kedron ontmoette hij een herder, die
zijne schapen naar de markt bracht. Hij sloot zich bij dien man aan, en
trad aan zijne zijde door de Vischpoort de stad binnen.
* * * * *
VIERDE HOOFDSTUK.
EEN ZWARE STRIJD.
Het was reeds geheel donker, toen Ben-Hur van den herder afscheid nam en
eene nauwe straat insloeg, die naar het zuidelijk gedeelte der stad
voerde. Enkele menschen, die hem tegenkwamen, groetten hem, en nog nooit
hadden de welbekende woorden hem zoo liefelijk in de ooren geklonken.
De huizen aan beide zijden der straat waren laag en somber. Alle deuren
waren gesloten. Het gevoel zijner eenzaamheid, de duisternis, de
onzekerheid, waarin hij verkeerde, dat alles stemde hem droevig.
Zoo kwam hij bij het diepe waterbekken, thans bekend als de vijver van
Bethesda. Voor hem verhief zich de burcht Antonia als een zwarte
dreigende steenklomp. Hij bleef staan. Zoo sterk, zoo hecht en
onaantastbaar verhief zich het gevaarte, dat hij het wanhopige van zijn
streven gevoelde. Als zijne moeder achter die muren zuchtte, wat
vermocht hij dan om haar te redden?... Door geweld niets. Werpspietsen
en stormrammen zouden tevergeefs hunne kracht op de rots beproeven;
list ... ach, die wordt zoo gemakkelijk verijdeld. En God, de laatste
toevlucht van hulpbehoevenden, toeft dikwijls zoo lang met zijne hulp!
Met sombere voorgevoelens in 't hart ging hij verder, de volgende straat
in. Een nachtverblijf zou hij zich later wel zoeken in de nieuwe wijk
Bezetha, waar een herberg was; nu eerst naar Amrah.
Juist ging de maan op en verspreidde naar zilveren glans over de tot nog
toe onzichtbare voorwerpen in het westen, zoodat de hooge torens op den
berg Sion helder en klaar tegen den donkeren achtergrond afstaken.
Eindelijk bereikte hij het ouderlijke huis. Voor de noordpoort bleef hij
staan en las het aanplakbiljet: Dit is het eigendom des keizers.
Sedert dien vreeselijken dag was niemand door die poort in- of
uitgegaan. Zou hij als naar gewoonte kloppen? Hij wist, dat het
vergeefsche moeite zou zijn, toch kon hij de verzoeking niet wederstaan.
Amrah zou het wellicht hooren en uit een der vensters kijken. Hij raapte
een steen van den grond, ging de brede trappen op en klopte driemaal.
Slechts de echo antwoordde. H
|