n
dan viel een steen op den grond. Nu konden zij zelfs de stemmen der
werklieden hooren, en, o hoe heerlijk! daar zagen zij door een spleet
het schijnsel der toortsen.
--O, moeder, riep Tirza, daar is Juda! Eindelijk heeft hij ons dan toch
gevonden!
Weder viel een steen, en nog een, toen verscheidene te gelijk ... en de
deur was eindelijk open. Een met stof en kalk bedekte arbeider stapte de
cel binnen, een toorts ophoog houdende. Twee of drie volgden, eveneens
met fakkels, en stelden zich bij den ingang om den commandant door te
laten.
Deze bleef echter staan, want de vrouwen vluchtten naar den uitersten
hoek, niet uit vrees, maar uit schaamte. Niet alleen uit schaamte
echter, want van uit den donkeren hoek, waar zij zich trachtten te
verbergen, werd den mannen een woord toegeroepen, het wanhopigste dat
over menschenlippen komen kan: Onrein! Onrein! Kom niet naderbij!
Ontzet zagen zij elkander aan.
--Onrein! Onrein! klonk het weer onbeschrijfelijk treurig uit den hoek.
Zoo volbracht de arme vrouw haren plicht en gevoelde zij tegelijkertijd,
dat de zoo vurig begeerde vrijheid, van verre gezien zoo heerlijk en
uitlokkend, een Sodomsappel bleek te zijn. Zij en Tirza waren melaatsch.
Weten onze lezers wat dat insloot? Een melaatsche werd als dood
beschouwd. Uit de stad verdreven mocht hij zijne betrekkingen slechts op
grooten afstand toespreken. Zijne woonplaats was bij andere melaatschen
in spelonken of wildernissen. Zag hij iemand naderen--uit de verte reeds
moest hij hem toeroepen: Onrein! Onrein!--Een wezen, dat zichzelf tot
afschuw was, en alleen van den dood uitkomst kon verwachten.
Nog herinnerde de moeder zich den dag, waarop zij binnen in hare hand
iets vreemds gevoeld had, dat zij, maar tevergeefs, beproefd had weg te
wasschen. Eerst hechtte zij er niet veel aan, maar toen ook Tirza
hetzelfde aan hare hand opmerkte, werd zij ongerust. Haar dagelijksch
rantsoen van water was niet groot, toch gebruikten zij er elken dag een
gedeelte van om de aangetaste plek te reinigen. Maar het breidde zich
uit, de geheele hand werd ontstoken, het vel barstte op verschillende
plaatsen, de nagels vielen af. Zij leden niet veel pijn, maar voelden
zich voortdurend onwel. Later verdroogden hare lippen en vielen er
kloven in, en toen de moeder op zekeren morgen met angst in het hart
Tirza nauwkeurig beschouwde, zag zij haar vreeselijk vermoeden
bewaarheid: de wenkbrauwen van haar kind waren geheel wit.
Wat zij toen
|