ide gevangenen naar
buiten, en ademden zij vrijelijk de frissche lucht in.
De sterren fonkelden boven haar hoofd, evenals van ouds. Zij
verlustigden zich een oogenblik in dien aanblik, maar toen vraagden ze
elkander droef te moede: Wat nu? Waarheen?
* * * * *
DERDE HOOFDSTUK.
TERUGKEER.
Ongeveer terzelfder tijd dat Gesius voor den commandant verscheen,
beklom een voetreiziger den Olijfberg van de oostzijde. De weg was
oneffen en stoffig, alle planten waren bruin verschroeid, want het was
in het droge jaargetijde. Gelukkig was hij jong en sterk, en droeg hij
een luchtig, ruim gewaad.
Hij vorderde slechts langzaam, en keek dikwijls rechts en links, alsof
hij na lange afwezigheid een welbekend landschap wederzag en zich
verzekeren wilde, dat alles onveranderd hetzelfde gebleven was.
Toen hij eindelijk nabij den top kwam versnelde hij zijnen stap en liet
zich door niets meer ophouden, totdat hij de hoogte bereikt had en
verrukt over het schouwspel aan zijne voeten staan bleef.
Die reiziger was Ben-Hur, en wat hem zoo bekoorde was Jeruzalem, de stad
Gods.
Hij ging op een steen zitten, maakte den doek los, die zijn hoofd tegen
de zonnestralen beschutte, en verdiepte zich in zijne overpeinzingen,
den blik op de stad zijner vaderen gevestigd.
De zon neigde ten ondergang. Een oogenblik rustte de vuurbol op de
toppen der westelijke bergen, den hemel, de muren eb de torens der stad
in gouden glans hullende. Daarop verdween hij. De stilte rondom hem
voerde Ben-Hurs gedachten naar de ouderlijke woning. Zijn oog dwaalde af
naar een punt ten noorden van den Tempel, daar moest het erfdeel zijner
vaderen liggen, als het huis ten minste nog bestond.
De liefelijke rust, de zachte atmosfeer, bleven niet zonder invloed op
zijne gevoelens. Alle bittere gedachten, alle eerzuchtige plannen ter
zijde stellend, overdacht hij den plicht, die hem naar Jeruzalem
gebracht had. Terwijl hij met Ilderim in de woestijn was en als een
krijgsoverste het terrein verkende, kwam op zekeren avond een bode tot
hem met het bericht, dat Gratus afgezet en Pontius Pilatus in zijne
plaats aangesteld was.
Messala was lichamelijk gebroken en hield hem voor dood; Gratus was van
zijne macht beroofd, en vertrokken--waarom zou hij dan het zoeken naar
moeder en zuster nog langer uitstellen? hij behoefde voor niets meer te
vreezen. Werd hem niet toegestaan zelf de gevangenissen van Judea te
onderzoeken, dan k
|