ons nog ooit kunnen vinden?
Beider stem klinkt ongelooflijk scherp, droog en onnatuurlijk.
--Gisteren zag ik hem in mijn droom, kind, zoo duidelijk als ik u nu
zie. Wij moeten gelooven in droomen, dat weet gij wel, omdat onze
vaderen het ook deden. Onze God sprak dikwijls tot hen op die wijze. In
mijn droom stonden wij in den vrouwenvoorhof bij de Schoone Poort. Vele
vrouwen waren daar met ons, en hij kwam en stond achter de poort en
zocht ons. Mijn hart klopte hevig. Ik strekte de armen uit, en riep hem
luide bij zijn naam. Hij zag mij en hoorde mij, maar herkende mij niet.
Een oogenblik later was hij verdwenen.
--Hij zal ons zeker niet herkennen, moeder, als hij ons vindt. Wij zijn
zoo veranderd.
--'t Is mogelijk, maar ... de moeder zweeg, die gedachte was al te
pijnlijk.
--Ach moeder, riep Tirza, water! al is het maar een droppel.
De moeder werpt een wanhopigen blik in het rond. Het is haar alsof een
schaduw over het licht trekt. Zou dat de naderende dood zijn? Bijna
werktuigelijk zegt zij: Geduld, Tirza. Zij komen. Zij zullen weldra hier
zijn.
Eensklaps meent zij een geluid te hooren bij de opening in de cel van
den blinde, door welk gat het verkeer met de menschenwereld daarbuiten
gedurende al die jaren had plaats gehad.
Zij had zich niet vergist. Een oogenblik later weerklonk de bekende
kreet van haar ongelukkigen landgenoot door de ruimte. Beiden sprongen
op en kwamen naderbij. Daar hoorden zij iemand roepen: Hola! Wie daar?
Dat waren de eerste woorden, die na jaren van doodelijke stilte tot haar
gesproken werden. Welk een ommekeer! Uit den dood tot het leven
teruggekeerd, en dat zoo op eenmaal!
Zij antwoordde luide: Een Israelitische vrouw, die hier levend begraven
is met hare dochter. Help ons spoedig, of wij sterven.
--Houd moed. Ik kom dadelijk terug.
Moeder en dochter barstten in tranen uit. Zij waren gevonden. De hulp
was nabij! Vergeten waren, voor het oogenblik althans, pijn, honger,
dorst. Opnieuw lachte de hoop haar toe.
Na een korte poos, de tijd dien Gesius noodig had gehad om zijn verslag
aan den commandant te doen, drong het geluid van hamerslagen tot de
gevangenen door. Ademloos luisterden zij, begrijpende wat dat beteekende.
De deur, die zoolang gesloten was geweest, werd opengebroken. De dag der
vrijheid brak eindelijk aan.
De handen, die het werk verrichtten, waren sterk en bedreven, en wil was
goed. De slagen, eerst dof, werden steeds duidelijker verneembaar; nu e
|