platte grond.
De oogen van alle aanwezigen rustten op den platten grond.
--Precies zoo, commandant, heb ik hem van Gratus ontvangen. Dit is cel
nommer V.
--Ik zie het, zeide de commandant. Ga voort. De cel was met
melaatschheid besmet, zeidet gij.
--Mag ik u een vraag doen, commandant?
--Ja.
--Moest ik niet gelooven dat de kaart betrouwbaar was?
--Zeker.
--Nu, zij is niet betrouwbaar, want er zijn niet vijf, maar zes cellen.
Ik zal u laten zien hoe de platte grond werkelijk is, of liever, hoe ik
mij voorstel dat hij is.
Gesius nam een tafeltje en teekende er een losse schets op van zes
cellen, die hij den commandant ter hand stelde.
--'t Is goed, zeide de commandant. Ik zal een nieuwen platten grond voor
u laten maken. Kom hem morgen bij mij halen.
Meenende dat de zaak hiermede afgeloopen was stond hij op; maar Gesius
vervolgde: Hoor mij verder, heer.
--Morgen, Gesius, ik heb nu geen tijd meer.
--Maar, commandant, wat ik u mee te deelen heb kan geen uitstel lijden.
De commandant ging weer zitten.
--Ik zal kort zijn, zeide de gevangenbewaarder. Mag ik nog eene vraag
doen? Moest ik niet gelooven wat Gratus mij vertelde van de gevangenen
in cel vijf?
--Natuurlijk. In die cel zaten drie gevangenen, staatgevangenen, blind
en stom.
--Welnu, commandant, dat was niet waar.
--Niet?
--Hoor, en oordeel zelf, commandant. Zooals mij bevolen was bezocht ik
al de cellen, beginnende bij de bovenste en eindigende bij de onderste.
Het verbod om de deur van cel V te openen heb ik nimmer overtreden. De
drie mannen hebben die acht jaren hun water en brood altijd door het gat
in den muur gekregen. Gisteren mocht ik de deur openen op uw bevel, en
was zeer nieuwsgierig om de gevangenen te zien, die tegen alle
verwachting zoolang geleefd hebben. Het slot van de deur weigerde. Wij
trokken wat harder en toen viel de deur op zij. De scharnieren waren
door roest verteerd. In de cel vond ik slechts een man, oud, blind,
zonder tong, geheel naakt, deerniswaardig om te zien. Ik vraagde hem
naar zijne medegevangenen. Hij schudde van neen. Ik doorzocht de geheele
cel, maar kon geen spoor van hen ontdekken. De muren en de grond waren
geheel droog. Hadden hier drie gevangenen gezeten, en waren twee van hen
gestorven, dan zou ik toch hunne beenderen hebben moeten vinden. Van
melaatschheid was niet bij den armen afgeleefden grijsaard te bespeuren.
--Gij denkt dus....
--Ik denk, commandant, dat er in die acht
|