rekt niet," zeide zij eenvoudig; "aan hem denk ik in
't geheel niet, hij bestaat voor mij in 't geheel niet."
"Dat zegt ge niet oprecht. Ik ken u. Je kwelt je ook om hem."
"Hij weet het toch niet," zeide zij en plotseling bedekte een vlammend
rood haar gelaat; tranen der schaamte drongen uit haar oogen: "Ach,
wij willen van hem niet meer spreken."
XX.
Maar Wronsky was besloten heden haar alles te zeggen, wat hij zeggen
moest.
"Of hij het weet of niet." zeide hij op zijn gewonen vasten en
beslisten toon, "dat gaat ons niet aan. Maar zooals nu kan het met ons,
met u niet blijven."
"Maar wat kan er dan gedaan worden?" vroeg zij weer met lichte ironie.
"Hem alles bekennen en hem dan verlaten."
"Nu goed, veronderstel, dat ik het deed," antwoordde zij; "maar weet
ge, hoe het dan zou gaan? Dit kan ik je nauwkeurig vooruit zeggen." En
een booze blik verving de zooeven nog zachte uitdrukking in haar
oogen: "O! gij bemint een ander en houdt met hem een misdadigen
omgang!" zeide zij haar man nabootsend en legde den klemtoon op
het woord "misdadig."--"Ik heb van godsdienstig, sociaal en zuiver
familiaar standpunt uit je gewaarschuwd voor de gevolgen. Maar je hebt
niet naar mij gehoord. Nu kan ik mijn naam en dien ....' _van mijn
zoon_, wilde zij er bijvoegen, maar over haar zoon wilde zij niet
spottend spreken .... "niet laten compromitteeren en zoo verder op
deze manier. Bovendien zal hij mij op zijn diplomatische wijze klaar
en bepaald te kennen geven, dat hij mij niet vrij kan laten, en zal
tevens, zooveel van hem afhangt, alle mogelijke maatregelen aangrijpen
om een openlijk schandaal te verhinderen. En hij zal dat ook even
ordelijk en kalm, als hij het gezegd heeft, weten uit te voeren. Zoo
zal het gaan," zeide zij, zich steeds meer opwindend; "want dat is
geen mensch, maar een machine, en wel onder zekere omstandigheden,
als zij gestoord wordt, een zeer gevaarlijke machine...." en nu dacht
zij aan al de zonderlingheden in zijn persoonlijkheid, in zijn manier
van zich uit te drukken, en legde hem alles ten laste, wat zij maar
onaangenaams en slechts aan hem vinden kon, en vergaf hem niets, omdat
zij zelf zulk een verschrikkelijke schuld tegen hem op het geweten had.
"Maar Anna," zeide Wronsky op den toon van zacht verwijt om haar
kalmer te stemmen; "het is toch noodig hem alles te zeggen. Naar
gelang van zijn maatregelen kunnen wij dan de onze nemen."
"Gij meent dus _vluchten_!?"
"Als het noo
|