bloemen en bemerkte den naderenden Wronsky niet. Met
het zwartgelokte hoofd gebogen, drukte zij het voorhoofd tegen een
kouden verlakten gieter, die op de leuning van het hek stond en dien
zij tusschen haar beide fraaie handen hield, waaraan hij de hem zoo
wel bekende ringen zag glinsteren. De schoonheid harer gestalte,
haar hoofd, haar hals en haar armen frappeerden Wronsky steeds
op nieuw. Hij bleef staan en beschouwde haar met verrukking. Zij
gevoelde zijn nabijheid, schoof den gieter van zich af en keerde hem
een ontgloeiend gelaat toe.
"Wat is het? Gevoelt ge u niet wel?" vroeg hij in het Fransch en
naderde haar. Hij wilde op haar toeijlen, maar zich bedenkend, zag hij
vooraf naar de balkondeur terug en bloosde, zooals hij somwijlen deed,
als hij zich verlegen gevoelde.
"Neen, ik ben volkomen wel," antwoordde zij, stond op en drukte zijn
haar toegereikte hand. "Ik had je niet verwacht."
"Mijn God, welke handen!" zeide hij.
"Ge hebt mij verschrikt. Ik ben alleen te huis en wacht op Serescha,
die uit wandelen is gegaan. Zij komen van die zijde." Maar terwijl
zij trachtte kalm te schijnen, beefden haar lippen.
"Vergeef mij, dat ik gekomen ben; maar ik wilde dezen dag niet
verliezen zonder je gezien te hebben," ging hij in het Fransch voort.
"Wat zoude ik vergeven? Ik verheug mij zoo!"
"Maar gij zijt niet geheel wel, of treurig," zeide hij, zonder haar
hand los te laten, en boog zich over haar: "Waaraan hebt ge zooeven
gedacht?"
"Steeds aan hetzelfde," antwoordde zij met een lachje. Zij sprak de
waarheid; ieder oogenblik, wanneer en waar men haar gevraagd had,
waaraan zij dacht, zou zij hebben kunnen antwoorden: "Steeds aan
hetzelfde, aan mijn geluk en mijn ongeluk."
Zij vroeg hem naar den wedren, en daar hij haar opgewonden vond,
vertelde hij haar, om haar te verstrooien, van de voorbereidselen
voor den ophanden zijnden strijd.
"Zal ik het zeggen of niet?" dacht zij, terwijl zij hem in de kalme,
zoo liefdevol op haar gerichte oogen zag: "Hij is zoo gelukkig met
zijn oogenblikkelijk ondernemen, dat hij nu de ernstige gevolgen niet
zal begrijpen, die deze gebeurtenis voor ons hebben moet."
"Maar ge hebt mij nog altijd niet gezegd," zeide hij, plotseling
zijn verhaal afbrekend, "waaraan ge dacht, toen ik kwam. Ik smeek je,
zeg het mij."
Zij antwoordde niet dadelijk. Zij boog het hoofd licht op zijde en
zag hem met haar diepe oogen onderzoekend aan. Haar hand, die met een
blad speelde, sidderde
|