wing droeg Wronsky hem daarom bizondere
genegenheid en achting toe, omdat hij volkomen overtuigd was, dat hij
alleen hem niet benijdde en hem niet zocht om zijn naam en rijkdom,
maar om zijns zelfs wil. Onder alle menschen zou Wronsky alleen met
hem over zijn liefde hebben willen spreken; want het scheen hem toe,
dat Jawschin alleen den grooten hartstocht, die thans zijn leven innam,
kon begrijpen. Daarbij kwam zijn overtuiging, dat hij in gebabbel
en schandalen niet het minst genoegen vond en dat hij de liefde niet
voor een aardigheid en bloot tijdverdrijf hield, maar voor een kaart,
waarop men het geheele levensgeluk gezet had.
Wronsky had niet met Jawschin over zijn liefde gesproken, maar bemerkte
evenwel, dat deze alles wist, alles begreep, en het was hem aangenaam
dat in zijn oogen te kunnen lezen. "O!" dit was alles wat hij op
Wronsky's verklaring, dat hij zich bij de Twersky's had verlaat,
geantwoord had, en terwijl zijn zwarte oogen flikkerden, greep hij de
linker punt van zijn knevel en stak ze volgens een slechte gewoonte,
die hij had, in den mond.
"En gij? Wat deedt je gisteren? Heb je weer gewonnen?" vroeg Wronsky.
"Achtduizend, maar drie daarvan is kwaad geld. Ik twijfel, of ze
betaald worden."
"Dan kun je ze vandaag weer door mij verliezen," zei Wronsky
schertsend. Jawschin had namelijk op Wronsky's overwinning bij den
wedren een hooge weddenschap aangegaan.
"Ik zal in geen geval verliezen. De eenige, die je gevaarlijk is,
is Machatin."
En het gesprek liep nu over den ophanden zijnden wedren.
"Kom, ik ben gereed," zeide Wronsky, stond op en ging naar de
deur. Ook Jawschin stond op en rekte zijn lange leden uit. "'t Is
mij nog te vroeg om te eten. Maar ik moet wat drinken. Ik volg je
dadelijk. Hei! wijn!" riep hij met zijn beroemde commandostem, dat
de vensterruiten rinkelden. "Neen niet noodig!" riep hij dadelijk
weer. "Ga je naar huis, dan ga ik mee!" en hij ging met Wronsky heen.
XVII.
Wronsky logeerde in een tamelijk ruime en zindelijk gehouden boerenhut,
die twee vertrekken had. Petritzky woonde ook hier in het kamp met
hem samen. Toen Wronsky met Jawschin de hut binnen kwam, sliep hij nog.
"Opstaan! Genoeg geslapen!" riep Jawschin, die achter het schot was
gegaan, en schudde den ruigharigen Petritzky, die met zijn neus in
het hoofdkussen lag gedrukt.
Petritzky sprong dadelijk verschrikt op de knieen en keek in het rond.
"Je broer is hier geweest en heeft mij gewekt
|