bak en zoetigheden. Hij had
den jas, waaronder hij een wit vest droeg, loshangen en terwijl hij
met de armen op de tafel leunend op het bestelde beefsteak wachtte,
zag hij in den Franschen roman op zijn bord. Hij las om zich niet
met de in- en uitgaande officieren te moeten inlaten.
Hij dacht er aan, dat Anna hem heden na den wedren een rendez-vous
had beloofd. Reeds sedert drie dagen had hij haar niet gezien. Hij
reed niet gaarne naar Karenins landhuis. Het laatst had hij haar bij
zijn nicht Betsy ontmoet. Nu echter besloot hij haar in het landhuis
op te zoeken en overdacht, hoe hij dat zou aanleggen, daar, zooals
hem bekend was, Karenin intusschen van het buitenland was teruggekeerd.
"Nu, ik zal zeggen, dat Betsy mij gezonden heeft om te vragen, wanneer
zij voor den wedren zal komen," zoo besloot hij eindelijk, en zich
tot den knecht wendend, die hem op een warmen zilveren schotel het
beefsteak aanbood, zeide hij: "Zend iemand naar mijn huis. Men moet
de kales met drie paarden inspannen."
Toen trok hij den schotel naar zich toe en begon te eten, terwijl
hij voortging in het naast zijn bord liggend boek te lezen.
Op dit oogenblik kwam een lang, statig officier, de ritmeester
Jawschin, de kamer binnen en naderde Wronsky. "Ha! daar is hij
toch!" zeide hij en sloeg hem krachtig op de epaulet. Wronsky keerde
zich geergerd om, maar zijn gelaat helderde dadelijk op, toen hij
Jawschin zag. Deze ging naast hem zitten; zijn door nauwe rijlaarzen
omsloten beenen waren voor de stoelhoogte te lang en staken in spitse
hoeken omhoog.
"Waarom ben je gisteren niet in den rooden schouwburg geweest? Rumerowa
was niet kwaad. Waar heb je gezeten?"
"Ik had me bij de Twersky's wat verlaat."
"O!" was al wat Jawschin antwoordde.
Jawschin was een speler en verkwister en niet slechts een mensch zonder
beginselen, maar iemand met zedelooze beginselen, doch in het regiment
Wronsky's beste kameraad. Hij hield van hem vooral om zijn physieke
kracht, die hem in staat stelde een ongehoorde hoeveelheid wijn te
drinken, den slaap te ontberen en toch altijd dezelfde te blijven;
maar ook in zijn verhouding tot zijn superieuren en kameraden wist
Jawschin allen respect in te boezemen en evenzoo in het spel, waarin
hij tienduizenden waagde en in weerwil van het sterkste drinken
steeds de noodige fijnheid en zekerheid behield, zoodat hij in de
Engelsche club als de eerste speler werd geroemd. Niettegenstaande
hun verschillende levensbeschou
|