eacheveerd gebeeld, te kunnen geven.
De satyriek-humoristische verhalen: De heeren Bollekens in oorlogstijd,
Het oorlogshuwelijk van meneer Calkoen en Rikiki vullen meer dan twee
derden van den bundel. De uit hun evenwicht geslagen, smulpapige
rijkaards met "de mooie meid" in de eerste novelle; in de tweede de oude
scharrelaar, die elke twee jaar een andere dienstmeid neemt, en nu tegen
't einde van zijn leven dan toch waarlijk door de toevallen van den
krijg wordt gedwongen met de laatst bij hem in dienst getredene te
trouwen; de generaalsfamilie, die door het kleine schoothondje
getyranniseerd wordt in het derde verhaal--zij alle vermaken, terwijl in
Rikiki, in de boeven-scene, zelfs een Decamerone-achtige atmosfeer wordt
gevoeld. Ook deze verhalen zijn vol van de inwerkingen en 't gebeuren
van den tragischen oorlogstijd, maar toch, het eigenlijk bij zulk een
tijd behoorend groote sentiment liet zich niet dan onderwaardig aan
hunne half-comische figuren verbinden. Het filtert maar zoo'n beetje
door de novellen heen. Maar dan doorleven we in drie vlot geschreven,
anecdotische "niemendalletjes"--waarvan nochtans het middelste, [p.76]
In de vuurlinie, een hooger waarde allicht mag hebben als rake beelding
van den grondvasten Vlaamschen boer--de overgang naar het
diep-aandoenlijke. Dit laatste openbaart zich voor 't eerst zeer sterk
in De Vrijwilliger, den man, die met een bajonetsteek een "vijand"
doodt, en als hij onder zich in de loopgraaf diens brekende oogen ziet,
"pardon" stamelt. Vooral hierin is wel de volle en onmiddellijk zich
uitende tragiek van den krijg bereikt, terwijl weer eene prachtig
visionnair-beeldende kracht het treffendst in De Vlucht is. Zie eens dit
kleine stukje: "... het scheurde hun door 't hart, maar 't moest, het
moest, er was geen oogenblik meer te verliezen, zij hoorden de
vernieling in de verte aanloeien, en zij werden meegenomen in den wilden
stroom der vluchtelingen, terwijl daar in de diepte de eerste huizen van
het dorp reeds brandden....
"In volle vaart renden zij het roode westen in. Wat zag het vreeselijk
bloedrood dien avond! De zon was onder, maar hoog en wijd over de kim
had zij haar langzaam-tanend bloedlicht nagelaten, 't Was als een
tafereel der wreede, oude tijden. Somber, voorovergebogen in hun vlucht,
holden, in roodachtige stofwolk, die duizenden en duizenden daar wild op
in...."
En dan bij de lezing van De Moeder, van Singen ... Singen ...! van De
Terugkeer--welke crit
|