aalste, begint? Maar dit was dan
ook de schoone triomf, zelfs over mij, die dit alles toch zoo sterk had
doorvoeld, dat den lezer dit aardige spel, trots alle tekortkomingen,
trots alle onwaarschijnlijkheden, langzamerhand tot boeienden ernst
werd!--En toch--ik sprak straks van eene verandering die te voorvoelen
was: in zoo speelsche luim kon deze scheppende geest niet volharden.
Want weet dit wel: het leven weerspiegelt zich op drie wijzen in de
menschelijke psyche: als doel- en wetten-looze toevalligheid; als
wet-gebonden spel; als doelmatige ernst. En wie nu, als onze schrijver,
meenend in de sfeer der hier als tweede genoemde levensbeschouwing te
verkeeren, toch reeds blijkens de eigenaardige ernst-impressie, welke
zijn werk ten slotte maakt, in zijn scheppend onbewuste de erkentenis
van de derde draagt--die stijgt, al scheppend, ook bewust tot deze; die
verlaat het spel. Men ziet dan ook in dit zijn tweede boek duidelijk de
aanvang dezer stijging. Het werd er minder en meer door. Minder: want nu
het puur-fantastisch gegeven is vervangen door dat eener zeer makkelijk
als zoodanig te aanvaarden werkelijkheid, storen ons veel
onwaarschijnlijkheden des te heviger.... En ook minder: omdat de
schrijver niet immer tot de hart-diepte van zijn soms
van-realiteit-nijpend onderwerp daalde, en met name zijn daardoor
geinspireerde lyriek, hoe fraai die ook op sommige plaatsen zij, als
geheel nog onrijp bleef. Maar meer: door het
sociologisch-bitterder-hekelende van zijn oude en zuiver-gebleven
socialisten-hart; door de toch steviger levende menschelijkheid--de
engelsche professor, de apache, het meisje;--door het prachtig-geestige,
dat het werk doortintelt--de graaf met z'n vier Pommeren! dat is
onovertrefbaar in zijn soort ... dan vloeien de meest spiritueele
karakteristieken uit zijn pen. Terwijl tusschen dat alles nog kleuren,
vaag, wonderteere van-glansmist-omdeinde visioenen. Naast vrij wat
slordigheid in de taal--soms zeer opmerkelijk in het andere uiterste
overslaande: eene als uit nerveuse behoedzaamheid [p.107] ontstane
verstarring, (een taalgevoel dat, onraad snuffelend, plots waaksch, op
stijve pooten loopt)--zijn er ook wel eenige vreemde stijlinvloeden aan
te wijzen: nauwelijks even een de Haansch rhythme; langer eene
Queridoiaansch-beeldende zegging; zeer lang aangehouden de toon der
voortreffelijke Prikkelidyllen van Cornelis Veth....--Ik wil nu maar
hopen, dat ik onzen ingetogen auteur niet te veel lof, naar zijn
|