herhalingen in dit boek, geen herhalingen van de
soort, waarin zich het machtig scheppend beproeven, het evolutionnair
modifieeren van een zelfde grondtype, der Natuur weerspiegelt, gelijk ik
dit eens in Querido's werk aanwees, maar integendeel van die welke het
gevolg is van een onmacht, die zich gaan laat, gaan, tot de monden
geeuwen, de oogen tranen, de voeten wankelen van die haar moeten
aanschouwen. Zeker, ook in dat veelszins voortreffelijke boek De Man uit
de Slop viel zulk een herhalen reeds op, maar verderop beterde dat; ik
dacht toen: Van Hulzen, als zoovelen, moet zich eerst "inschrijven" voor
hij op dreef komt; hier echter wordt 't hoe langer hoe erger, hier
heeft-ie zich eruitgeschreven. Wel blijkt dit boek een formidabele
achteruitgang, na het zooeven genoemde werk, na Maria van Dalen vooral,
met die onvergetelijk-prachtige vrouwefiguur; ook als men dankbaar de
aanwezigheid van vele stukjes goede en stemmingsvolle natuurbeschrijving
erkent; ook wanneer men het betreurt aldus over een auteur te moeten
spreken, wiens erbarmingsvolle en diepe menschelijkheid zoo nog de
klamme en lang-slierende druilmist zijner [p.116] onmacht doorlicht, dat
men waarlijk nog vaak, trots een hartkwaalachtig gevoel van weeheid, in
z'n Vrouw Ruffert vooral, een medemensch herkent. Een onmacht overigens,
die niet alleen in compositorische lamlendigheid en een gebrek aan
energische zelfcritiek zich uit, maar ook, zooals na al het voorgaande
wel van zelf spreekt, de taal harkerig maakt en verslordigt. Heeft de
schrijver weet van dit alles? En is het thans wellicht ook tot hem
doorgedrongen, hoe walvischachtig een "traan" moet zijn, die iets
"verwarmt", zelfs een "gemoed"? Zoo ja, dan begrijpt hij ook wel waarom
ik mij nog liever met een zijner oude "catene fine" zou hebben geworgd,
dan mij aan dit rafelige touw, als een makke, critische melkkoe, al heb
ik nu herkauwen geleerd, ter ... "foire sur la place" te laten leiden.
Mei '18.
* * * * *
[p.117] HERMAN POORT: LITERATUUR
Des avonds, als de winkellichten zijn ontstoken, flaneert zoo'n nijvere
winkelier 'ns langs zijns gildebroeders etalage-ruiten. Het is in den
rust-avond na den werk-dag een langzaam geschuifel in de schemer-gedekte
straten van menschen, die stil-aan genot willen proeven, het genot van
het vredige feestje, tusschen den werkdag en den te doorslapen nacht,
den nacht zonder bewustzijn, die daar al naderhaast over hun ho
|