sstaan?...--Bij
haar is ook die vol-doortinteldheid van het vers, dat zich-voortvlechten
van schoonheid in schoonheid, als schakel in schakel, tot het als een
gouden band, bezet met meest donker-flonkerende steenen, zich om den
kloppenden pols uwer feestelijke vreugde samensluit; een eigenschap, dit
zich voort vlechten, die, in verband met den indruk, welken hare
gedachten-zwaarte wekt, somwijlen, eventjes en van verre, aan de schoone
ketenachtige verwikkeldheid van het Shakespeariaansch vers doet denken,
en die overigens wel vermoedelijk, in diepsten zielsgrond, verband zal
houden met de vasthoudendheid, waarmede deze geest lang een zelfde
motief bewaart, en daaraan droomig voortspint. Een enkel maal is dit
verschijnsel duidelijk aanwijsbaar. [p.151] Het motief van: het
logenachtige of veinzerige van een stillen vijver, komt voor 't eerst in
In 't Bosch voor, duikt dan, gelijk een stroompje in den grond, neer in
't onderbewuste, vloeit daar klaarblijkelijk voort, om plots in Een
Vijver weer zichtbaar te worden. Hij die, als ik, ook deze eigenschap
een uitvloeisel acht van de stille en trouwe rust, de onbaatzuchtige en
onvertroebelde neiging tot nederig wachten, die deze kunstenares zoozeer
adelen--hij zal allicht, evenzeer als ik, haar geestelijke figuur zien
als een dier beminnelijke vrouwen, op wie, in het dadenrijk en
aanzienlijk gezin, waartoe zij behooren, weinigen aanvankelijk achtten,
maar die, na het voortgegleden zijn der jaren, als het luide leven der
beroemde broers tot zwijgen neigt, stil van toon en met heur kalmen
glimlach nu iets van haar leven en ziel, in heel dien verren en wijden
tijd, openbaart, en daarmede een tot dan te achteloos voorbijgeziene
schoonheid, nog door stillen deemoed verzoet....--Ik heb zelden zoozeer
gehoopt, dat mijn woord eenigen invloed moge hebben en velen tot lezen
zal bewegen, als ditmaal.--
Nov. '18.
* * * * *
JAN FEITH: ONZE MEDE-DIEREN
Indien de begaafde auteur van dit boek, die, alhoewel in onze
Forensische woon[1] lid der Overheid en hoog boven mij geplaatst, in
stad, in die aardige Het-Jonge-Leven-buurt, mijn buur en gelijke is,
wel eens daar over de schutting, die onze tuintjes scheidt, in het mijne
heeft getuurd, dan zal hij weten allicht, dat daar een boom staat, een
boom, dien ik indertijd heb--opgezet over: De Dieren in de
Literatuur.... Maar of hij dien kent al dan niet--ik durf nauwelijks op
zooveel belangstelling h
|