een Duitscher.
.... Vandaag heet het militairisme Duitschland".
"Ja; hoe maar zal het morgen heeten?"
"Deze oorlog is als de Fransche revolutie die voortgaat."
"Dus we zouden eveneens voor de Pruisen arbeiden?"
"Maar," zegt een der ongelukkigen uit het veld, "dat is te hopen."
"... Overwinnaars te zijn in dezen oorlog ... is dat geen resultaat?"
Met hun beiden antwoordden zij hem gelijktijdig: "Neen!"
Twee legers die strijden zijn als een groot leger dat zelfmoord pleegt.
Mijn hart is te vol van verrukking en van smart, ik zal niet verder
vruchteloos pogen, het te bevrijden. En ook--leeft er een twijfel in
mij, die mij wel niet verschrikt, want ik weet te vast de eindigheid van
alle ellende, maar toch: nu deert hij me. En het lijkt mij goed, dat hij
ook anderen deren zal. Was die lichtstreep, die Barbusse tusschen de
wolken zag, wel reeds het licht van de zon, was het niet de glanzende
voor, die hij zelf in het duister had getrokken? En zou, zou wel de
helle-droom na deze zijn eerste volkomen verwezenlijking verdwijnen en
vrij laten de menschheid, haar hemelsche reis te beginnen? Zou daar
geen Louteringsberg tusschen beide zijn, een Louteringsberg, die geen
ziel zich van hem laat bevrijden zonder de schokkende verschrikking
zijner aardbevingen? "Geen oorlog meer na deze." O, treurige held, die
dat riept op het verdronken veld! Ook al bestond er nog een geringe kans
dat de komende vrede een verzoenmgsvrede zou worden, wat dan? En de
wijde mogelijkheden, in den geest en toekomst der overheerschte rassen;
en de nog vage dreiging van het [p.177] verre Oosten, in de onedele
omkanteling zijner oude en edele cultuur naar het wanbegrip van het
Westen?... "Geen oorlog meer"? Zoo de huidige Mensch reeds wist, wat
in hem leeft, dan wist hij ook dit; nu niet....
-- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- --
De heer de Rosa vergeve mij, dat ik hem in dit opstel nauwelijks heb
geeerd of dank gebracht voor wat hij ons schonk. Maar gesteld, dat men
mij naar de Niagara had geleid, en ik, verrukt en ontzet door den
aanblik van dien waterval, door zijn glinster-bliksems en zijn
donderslagen, verzonken in het visioen en mijn ontroering, niet had
gedacht aan mijn gids, zou deze, zoo hij wijs is, dan niet in
zich-zelven zeggen: "In zijn bewondering en geslagenheid lag zijn dank"?
Hoe veel te eer dan zal de heer de Rosa dit begrijpen. Hij die nie
|