een min of meer langdurig denkproces; bij de eerste
wordt de psycholoog degeen dien hij begrijpt: hij begrijpt dien ander
uit dien ander-zelf; bij de laatste vergelijkt de psycholoog
dengeen, dien hij wil begrijpen, met zichzelf en begrijpt dien
ander--natuurlijk veel minder volkomen--uit zich-zelf. En nu is het
zeer opmerkelijk te zien, hoe ook hier weer de wijze, welke tusschen
deze beide ligt, die van London is: hij doet als eerste van een zekere
reeks psychologische inzichten vaak eene intuitieve vondst, maar dan
houdt weer voor een wijl alle intuitie bij hem op [p.225] en op dien
eenen intuitieven grondslag bouwt hij dan vervolgens, aldoor
klaarblijkelijk puttend uit vergelijking met eigen psychische werkingen
en uit wat hem van elders uit de zielkundige behandeling van een
soortgelijk onderwerp bekend is, zijne verdere inzichten op, en dat
soms in een betoogachtigen trant, die levendig herinnert aan de
werkwijze der wijsgeerige logica: daar als premisse: het axioma;
hier als premisse: het intuitieve inzicht.--
Zoo is het psychologisch doorgronden, dat het jonge wolfje den ingang
van het hol als "een muur van witheid" ziet,[9] een geniale en
intuitieve vondst, maar bijna al het overige wat, in verband daarmede en
buiten dat verband, over het zich ontwikkelende bewustzijn van het jonge
wolfje wordt verteld, is een naar de sfeer van het dierleven
overgebracht stuk psychisch menschenleven, zooals men zich dat altijd
heeft voorgesteld te zijn in de allereerste maanden, de
zuigelingmaanden, der ontwikkeling. Er treft hier niets als een geniale
vondst, die je een schok van bewondering zou geven, maar men wordt eene
koele schoonheid van geleidelijke ontplooiing gewaar, waarin men zich
kalm vermeit. En zoodra men terdege zijne gevoelens ontleedt, dan merkt
men, dat men wel bij eene vondst, als die van den "muur van witheid,"
het trillende en emotionneerende mooi der intuitieve psychologie heeft
ontmoet--bewonderenswaardig en door haar adelaargelijke, bliksemsnelle
manier van ontdekken en door wat zij ontdekt--maar bij al dat andere
niet anders heeft genoten dan de strakke schoonheid van het logisch
denken, en wel die bepaalde soort ervan, welke men het logisch
her-denken zou kunnen noemen, dat niet schoon is door het vreemde, het
nieuwe, het bijzondere van wat het vindt, maar louter door zijn wezen
van logisch-denken-zelf; zooals voor een dalbewoner, die met een
verrekijker gewapend, een bergbestijger naoogt, die bergbest
|