dege voor
hebben behoed den misdeelden te zeggen, hoe schoon het voor de
gelukkigen was--de Proletariers willen liefst volkomen afrekening
daarmede, zij keeren zich tot een visioen, dat is zooals nog niets
was. Hing het van hun wil alleen af, zij namen slechts dat mee van het
oude, waarvan zij voelen, dat het 't oude-zelf vijandig is. Zoo werd
datzelfde beunhazig, Multatuliaansch filosofisch-materialisme, waarover
ik vroeger sprak, intuitief door hen zoo geestdriftig omhelsd, omdat het
een machtig vijand van den kerk-dwang en de kerk-verdomming was,
den dwang en verdomming, die het taaist, het huichelachtigst en het
langst het proletariaat zullen pogen te knechten. Intuitief namen
zij het mede, geestdriftig als ware dat-zelf hun doel; maar
langzamerhand, als zij verstandelijk gaan begrijpen, als zij logisch
[p.270] gaan denken, dan blijkt dit "doel" hun maar een middel tot het
echte doel te zijn, ja: slechts een middeltje, een dat op de koop toe
zoo, zonder verbetering, niet is te gebruiken. En ook die verbetering,
die veredeling waren wij zoo gelukkig zich te zien voltrekken: in den
geest van de besten hunner verandert die onbekookte "filosofie" in een
drang, om nauwkeurig met de werkelijkheidsfeiten rekening te houden,
om empirisch te werk te gaan--de phrase, het geschetter verachten zij.
Groote winst ongetwijfeld, al blijft hun vaak en lang het nadeel van een
onoverwinnelijken weerzin tegen alle speculatieve en zich met het
bovenzinnelijke moeiende ideologieen. Hun geluksvisioen toetsen zij aan
de werkelijkheid, voortdurend, dag aan dag en uur aan uur, en als zij
iets hebben gemaakt, dat op een deeltje van hun ideaal wel lijkt, maar
het niet is, dan zeggen ze: "neen 't is het niet, het deugt niet." Al
dwingt hun de werkelijkheid het minst-kwade van twee kwaden te
kiezen--zij hebben een klaren blik gewonnen en die heeft hun geleerd een
hekel aan surrogaten te hebben.--Anders de bourgeoisie in den
kenterenden tijd: diegenen onder haar--op enkele zeer sterk-geestelijke,
met het proletariaat medetrekkenden na--die van het heden af willen,
omdat het hen onbevredigd laat, omdat zij er zich door voelen besmeurd;
hun verlangen gaat, nu zij iets anders willen, niet naar iets
geheel-nieuws--daarvoor zijn zij aan dat oude, dat hun zooveel geluk
en schoonheid heeft gebracht, te zeer verknocht--maar het gaat naar het
goede en schoone van het oude (het liefst zeer oude: ver voor hun
heden), 't welk ze, uit het oude geheel gesneden
|