het voorstel, in zijn juisten zin, pas verstaanbaar door de weigering
ervan! En zal het tevens gebeuren, dat de lezer verontwaardigd
uitroept: "Wel, dat is me 'n lieve zus, dat onschuldige nonnetje, die
het 't achter de mouwen; die snapt werachies nog eerder wat die jongen
van haar wou dan ik 't deed!", zoodat: de heer Spits wel erg fatsoenlijk
is gebleven, maar: Beatrijs onfatsoenlijk heeft gemaakt!
2 deg.. Dat een ontvluchte non--en dan nog wel eene met het gevoel en het
bewustzijn van Beatrijs!--tot haar minnaar spreekt van "het echtelijk
slaapvertrek," dat hen zou wachten, is een onbetaalbare zotheid. Maar
bovendien: men vergelijke eens vooral de beide laatste regels in het
citaat uit het origineel, met dat: "dan moogt ge doen [p.288] wat ge nu
verlangt." In de eerste voelt ge de levenswarme kuischheid van de vrouw,
die, zelve veel meer liefdevol dan zinnelijk, uit liefde den man het
te-veel aan zinnelijkheid in zijn liefde vergeeft, omdat zij begrijpt:
dat is nu eenmaal des mans--en hem toegeeflijk-belovend berustigt; in de
woorden der vertaling daarentegen voelt ge: de
pruimenmondjes-preutschheid van de woord-kuische. Dit laatste wordt
namelijk veroorzaakt doordat de regel: "Ende dat uwer herten voeght"
niet juist is overgezet, waardoor de voorstelling der
gemoedsliefde--opluwend in het origineel uit het woord herten--hier
heelemaal niet bij Beatrijs schijnt te bestaan en zij alleen de
aanstaande grof-zinnelijke daad schijnt te zien, waarmee ze dan tevens
natuurlijk het overheerschend-zinnelijke van haar eigen voelen verraadt!
En overigens: had de heer Spitz niet kunnen en moeten begrijpen, dat
hij, door dat "middeleeuwsch-ruwe" moderniseerend te "beschaven," iets
van het tijd-eigenaardige uit het gedicht wegsneed en hiermede allicht
zijn levensduur bekortte, want dit is toch wel een van de oorzaken--zij
het een zeer bijkomstige--van het voortleven van een kunstwerk uit
vroeger tijd: dat de begeerte naar de allerfijnst-intieme en
psychologische kennis van dien tijd er door bevredigd kan worden, soms,
als nergens anders?... Ach, wij menschen!... wij klagen over "den tand
des tijds," en laten ons-zelf als valsche tanden--en hoe valsch!--in
zijn kaken zetten, om zijn knaagvermogen te verhoogen!...
* * * * *
"Maar," werpt ge mij tegen, "behoort dat allemaal onder de rubriek "te
fatsoenlijk" thuis; kan men het niet evengoed onder het hoofd: "Tekort
aan kunstenaarschap" rangschikken
|