rworden. En daar zij hem aanzag, zag
zij ook niet zijn schoonheid, maar slechts:
......in oogen brandend klaar
Smart die zij niet verstond.
In het klooster weergekeerd, hoort zij niets dan diezelfde zoete stem,
niet anders dan diezelfde onverstane woorden-als-een-lied; voelt zij
niet anders dan dien "gouden pijn," een zoete foltering. En echter--maar
let tevens eens op het diepe wijsheidsschoon van de door mij
gecursiveerde regels--:
Geen van haar zustren speurde haar leed,
Geen van haar zustren sprak ze ervan,
Omdat die zelve ziet en weet,
Alleen vertroosten kan.
Dit is, tot het einde, de korte inhoud van wat men den "eersten zang"
van het gedicht zou kunnen noemen.
[p.276] En verder gaat nu het klare verhaal aldus:
In de stille hal aan den witten wand
Stond een aloude Lieve-Vrouw
In strakke plooi en steilen stand
Van donker-eiken rouw.
Die was de vertrouwde van Beatrijs,
En alles wat zij deed en dacht,
Verhaalde zij haar in woord en gepeis
Voor iedren nacht.
Als zij de poort 's avonds heeft gesloten, heeft zij het gevoel, of ze,
voor het beeld van Maria staande, als een kind aan moeders schoot staat
en Moeder voor zich alleen heeft. Het strak-houten beeld schijnt voor
haar een heimelijk en teeder leven te krijgen. Den avond na dien dag,
waarop zij den ridder heeft ontmoet, blijft zij zeer lang aan "Moeders
voet" geknield, maar zoo zegt, vooral in het door mij gecursiveerde
gedeelte zeer fraai, de dichter:
Wel laafde gebed zich uit liefdes stroom,
Maar haar diepste hart bleef ongerust,
Als het hart van het kind dat in den droom
Zijn doode moeder kust.
Zij staat op, treedt naar de poort, maar sluit die niet en gaat den
buitennacht in, om in de donker-overhuivende eenzaamheid omtrent
zich-zelf tot klaarheid te komen....
Toen door haar wondzeer harte sneed,
Als een pijl die door de klaarte schoot,
Van een verdoolde meeuw de kreet?
Van ziel in nood?
Smartelijk sloot haar zachte mond;
Zij week door d'engen duistren kier
Terug tot waar Maria stond:
Moeder, ik moet van hier.
[p.277] Ik heb in elk dezer beide strophen een regel gecursiveerd, om op
tweeerlei verschil in opvatting tusschen Boutens en den middeleeuwschen
dichter al vast de aandacht te vestigen. Zooals Beatrijs bij de eerste
ontmoeting met den ridder reeds, "zag in oogen brandend klaar smart
die zij niet verstond," zoo meen
|