nze dichter is. De plechtige muziek der twee gecursiveerde regels,
beginnend met "Nu moeti"--wat deze betreft: ik kan u slechts waarschuwen
dat zij er is ... verder sta ik machteloos ... men hoort dat of men
hoort dat niet. En zoo is 't ook gesteld met de beide regels van mijn
tweede cursief; ik weet niet welk een donkere weemoed van betreurend
terugzien hen ontstijgt en zich breidt over hen.... Is het de
sonoor-diepe klank der beide O's, vergalmend in de wegduisterende
uit-gang van het vrouwelijk rijm?... Is het 't archaistisch
in-het-verleden-verlorene van het woord "religione"? Ik weet niet,
maar wat ik wel weet is, dat de beelden, de muziek en het weergeven van
Beatrijs' betreurenden twijfel--let op mijn derde en vierde
cursief--volmaakt zijn.--Intusschen, Beatrijs heeft natuurlijk niets
liever, dan van haar twijfel en angst te worden bevrijd, en daar zorgt
haar minnaar dan ook wel voor. Hij werpt de in hare woorden besloten
verdenking verre van zich: zij kan er zeker van zijn, dat niets hen zal
scheiden dan de dood; ware hij eene keizerin waardig, sinds hij Beatrijs
lief heeft, zou hij zelfs zulk een hooge Vrouwe niet begeerd hebben. Zij
zullen ook nooit gebrek behoeven te lijden: de "Vc pont wit
selverijn", (de vijf honderd pond blank zilver) die hij heeft
meegenomen, zijn haar eigendom. (Merk ook hier [p.246] weer, hoe het
verhaal zich, in de beelding van het menschelijk gebeuren, op den bodem
der werkelijkheid blijft handhaven). De gelieven komen nu op hun rit
schoone landen en bosschen voorbij, en, alweer zuiver menschelijk door
den dichter gezien: den jongeling wordt zijn verlangen te sterk:
Die jonghelinc sach op die suverlike1) [1) zuivere, kuische maagd]
Daer hi gestade minne toedroech;
Hi seide: "Lief, waert U ghevoeh,1) [1) welgevallig]
Wi souden beten1) ende bloemen lesen: [1) afstijgen]
Het dinct mi hier scone wesen;
Laet ons spelen der minnen spel."1) [1) het spel der liefde]
Waarop Beatrijs hem dit verontwaardigd antwoordt:
"Wat segdi", sprac si, "dorper fel1), [1) onbeschaamde, lompe kerel]
"Soudic beten1) op dat velt, [1) Zou ik afstijgen]
Ghelijc enen wive die wint gelt
Dorperlyc1) met haren lichame, [1) snoodelijk]
Seker soe haddic cleine scame!
Dit en ware U niet ghesciet1) [1) Dat zoudt ge mij niet hebben voorgesteld]
Waerdi van dorpers aerde niet.1) [1) Indien ge niet de aard van een boersch-ruwen kerel hadt]
Ic mach mi bedinken ons
|