1) in den cloester met haestecheden: [1) Ga]
Du vints1) die doren2) openwide, [1) Gij vindt 2) de deuren]
Daer du uut ginges ten selven tide
Met dinen lieve, den jhonghelinc,
Die di inder noet ave ghinc.1) [1) Die U in den nood verliet]
Al dijn abijt1) vinstu2) weder [1) Kleederen 2) vindt ge]
Ligghen opden1) outaer1) neder: [1) 1) op het altaar]
Wile,1) covele2) ende scoen [1) Sluier 2) hoofdkap]
Moeghedi1) coenlyc2) ane doen. [1) kunt gij 2) moedig, rustig]
Des1) danc hoeghelike2) Marien, [1) Daarvoor 2) hoogelijk]
Die slotele1) van den sacristien, [1) Sleutels]
Die du vor tbeelde1) hincs1) [1) Het beeld hingt]
Snachs, doe1) du ute ghincs, [1) toen]
Die heeft si soe1) doen bewaren, [1) zoo]
Dat men binnen .XIIII. jaren
Dijns nye en ghemiste, [1) U nooit miste]
Soe dat yemen daer af wiste. [1) Zoodat niemand er iets van wist]
Maria es soe wel dijn vrient,
Si heeft altoes vor die ghedient
Min no meer na dijn ghelike,1) [1) Geheel in uwe gedaante]
Dat heeft de vrouwe van hemelrike,
Sonderse1) dor2) di ghedaen. [1) Zondares 2) voor]
Si heet1) di inden cloester gaen; [1) beveelt]
Du en vints nyeman1) op dijn bedde [1) Gij vindt niemand]
Hets1) van Gode dat ic di quedde2) [1) Het is 2) aanspreek]
Beatrijs, ontwaakt, twijfelt eraan, of het niet de duivel was, die haar
met bedrieglijk-hemelsche stem heeft toegesproken, om haar daardoor des
te dieper in het verderf te storten. Zij smeekt daarom God, dat indien
die stem waarlijk van Zijnentwege en ten goede tot haar kwam, zij zich
andermaal en ten derden male haar doe hooren. Dit gebeurt, weer verneemt
zij het troostend bevel, maar zij durft nog niet, zij kan het nog niet
wagen: de zaligheid en het wonder zijn haar te groot. Ten derden nacht
blijft zij nu waken, en dan, terwijl [p.256] zich de nu veel dringender
bevelende stem weer doet hooren, wordt tevens de kamer van een geweldig
licht vervuld. Nu twijfelt zij niet langer, en dan schrijft de
eenvoudig-zuivere dichter dit stukje, waarvan ik u het schoonste en
diepst-ontroerende cursiveeren zal.
Si seide: "Nu en darf mi1) niet twien2) [1) Nu mag niet ik meer 2) twijfelen]
Dese stemme comt van Gode,
Ende es1) der maghet Marien bode, [1) is]
Dat wetic1) nu sonder hone; [1) weet ik]
Si comt met lichte soe scone.
Nu en willic1) des niet laten: [1) wil ik]
Ic wille mi inden cloester maken;
|