ijger niet
schoon is door de schoonheid van den berg dien hij bestijgt, maar door
het menschelijk mooi van moed, lenigheid, spierkracht, en zekerheid, dat
tot zijn wezen behoort en zich toont in zijn gang en houding. En als
[p.226] ge nu eens goed en duidelijk het onderscheid wilt voelen--ik
hoop althans, dat ge 't zult kunnen--tusschen het schokkende,
overstelpende schoon der intuitief-psychologische vondst en het
kalme, zich geleidelijk ontplooiende mooi der logische redenatie, die
een psychologisch verhandelinkje ten beste geeft, dan moet ge even het
einde van blz. 48 en het begin van 49 lezen. Ziehier (het wolfje
staat--op het punt van in zijns moeders afwezigheid het hol te
verlaten--in den "muur van witheid", in den uitgang):
Een groote vrees bekroop hem. Dat was nog meer van het vreeselijke
onbekende. Hij hurkte neer op het uiterste randje van het hol en
keek de wereld in. Hij was erg bang. Omdat het hem vreemd was, leek
het hem een gevaar. Daarom stond zijn haar op zijn rug overeind en
trok hij zijn lippen op in een poging tot een woest en
vreesaanjagend gegrom. Uit kleinheid en angst daagde hij de heele,
wijde wereld dreigend uit.
Hebt ge goed op dit stukje, hebt ge vooral goed op den door mij
gecursiveerden zin gelet? Op dat levende en levendige psychologisch
besef en besef van verhouding? Trof u niet die laatste zin vooral, als
eene schitterende vondst, en in doorgronding en in zegging...?--Lees
nu even verder, een enkelen regel maar:
Er gebeurde niets.
Hij bleef kijken en in zijn belangstelling vergat hij te grommen.
Hij vergat ook bang te zijn. Vrees was tegelijk door Groei
overwonnen, terwijl Groei den vorm van Nieuwsgierigheid had
aangenomen.[10]
Dit laatste, niet waar, is louter het koeler mooi van het scherpzinnig
logisch-psychologisch verhandelen; de toon is interessant-doceerend en
gij-zelf komt in een staat van leerling-gewillig mooi-vinden. Deze
regels zijn dan ook voortzetting en slot van het een bladzij vroeger
gehouden betoogje: hoe "instinct en wet gehoorzaamheid van hem eischen,"
maar "de Groei, ongehoorzaamheid," zijn moeder en Vrees hem terughouden
van den "witten muur" en Groei daarentegen hem erheen drijft. En toch,
door uw koeler mooivinden heen voelt ge een warmer genot aanluwen: ja,
ziet ge, zooals ik reeds zei, ge hebt wel die ontleding der eerste
ontwikkelingsverschijnselen van het bewustzijn al zoo dikwijls gehoo
|