emerkt, dat met deze beperking: niet "in
naturen", Ruusbroec de opgaande lijn zijner mystiek breekt en haar
verhindert den top te bereiken, waarheen de groote mystiek van heel de
wereld altijd heeft gestreefd. Of zijn rede hem hiertoe bewoog, zooals
Prof. Kalff zegt, en niet veeleer de Roomsche kerkleer?...
* * * * *
[p.239]
III
De Middelnederlandsche Beatrijs
Ik ga dus thans allereerst van de Middelnederlandsche Beatrijs verhalen.
Zal ik soms den inhoud wat kort moeten samenvatten, een ander maal zal
ik weer wat uitvoeriger kunnen zijn. Citaten zullen mijn verhaal
verlevendigen en om het verstaan dier Middel-Nederlandsche aanhalingen
te vergemakkelijken, zal ik naast den aangehaalden tekstregel, die
geheel of gedeeltelijk verklaring of vertaling behoeft,
woordverklaringen plaatsen. Vermeden wordt immers hiermede het lastig
en storend gekijk naar den voet der kolommen, waar anders soortgelijke
toelichtingen staan. Een cijfertje achter het te vertalen woord of den
geheelen regel, hetzelfde cijfer voor de vertaling of verklaring, op,
voor zoover althans typographisch mogelijk, dezelfde linie, en wij zijn
op 't makkelijkst geholpen.--Het spreekt vanzelf, dat, indien ge belang
mocht stellen in zekere bijzonderheden, die de herkomst van ons
verhalend dicht betreffen, zooals, bijvoorbeeld: welke naar alle
waarschijnlijkheid de boeken waren, waarvan, zooals ge onmiddellijk zien
zult, in den aanvang van het verhaal sprake is, ik volstaan kan met U
naar literatuurhistorici als Te Winkel en Kalff te verwijzen, of naar de
tekstuitgave, met toelichting en woordenlijst, van Jonckbloet. Hunne
desbetreffende mededeelingen hier over te schrijven, zou ruimte kosten
en heeft niet den minsten zin, daar zij uw begrijpen en genieten van het
aloude gedicht-zelf in geen enkel opzicht zouden kunnen versterken, en
juist dat begrijpend-genieten het eenige is, waarom het mij, thans als
immer, te doen is. Welaan dan, luistert!
Na eene korte vermelding van de redenen, die hem tot dichten nopen,
verklaart de schrijver het mirakel van Beatrijs gehoord te hebben van
een "out ghedaghet man," die het verhaal in zijne boeken [p.240] had
gevonden. Beatrijs dan was "hovesch (beschaafd, welgemanierd) ende
subtyl (fijn) van seden," en de dichter meent, dat men haars-gelijke
tevergeefs zou zoeken. Nochtans dunkt het hem niet voegzaam over hare
lijfelijke schoonheid uit te weiden; liever vertelt hij van hare
|