jken dierpsycholoog London pas in zijn
volle kracht doet verschijnen. Handeling van het dier lijkt ons
immers wel de eenige toegangspoort, waardoor wij tot zijn ziel kunnen
geraken, en wanneer die handeling culmineert in het conflict, staat
die poort wel het wijdst open. En dus, zoodra we dit bedenken, vergeven
we onzen schrijver graag, dat waar de felle, aan conflicten rijke
handeling nog ontbreekt, hij meer logische redeneeringspsychologie dan
levende, intuitieve zielkunde geeft. We vergeven hem, maar--vergeten
daarom nog niet, dat de meest geniale intuitie geenerlei toegangspoort
van noode heeft....--.
* * * * *
V
De "groote lijn" in het werk.
Is London's verdienste als psycholoog en dramatisch beelder van het
dierleven dus groot, hij zou er geen aanspraak op kunnen maken, de
grondlegger, en naast St. Mars, Chisholm e.a. een der meest beteekenende
schrijvers van het moderne dier-epos te zijn, indien hij niet [p.230]
waarlijk in Pit-tah een dier-epos hadde gegeven; indien hij niet
naast en doorheen de details, ook de groote lijn in het oog hadde
gehouden en, niet tevreden met losse en, zooals de Engelschman ze noemt:
thrilling sketches uit het dierleven, een weloverwogen en, die eene fout
welke wij vroeger hebben opgemerkt daargelaten, uitstekend gecomponeerd
geheel had geschapen, dat opgang, middaghoogte en neergang van een leven
omsluit; een geheel, dat ook--en dit bedoel ik vooral met "de groote
lijn"--de geboorte, de stijging en den climax eener bepaalde gedachten-
en voorstellingengroep bevat. De gedachten-en voorstellingengroep
namelijk: hoe een natuurlijk-woest maar toch ook met liefdevollen aanleg
begiftigd dier, door de mishandeling der menschen en omstandigheden tot
een wezen van onnatuurlijken en duivelschen haat vergroeit en hoe dan
weer de psychische verwrongenheid van datzelfde dier zich effent, recht
en opbloeit, onder den weldoenden invloed van goede menschen en gunstige
omstandigheden. Hierdoor heeft het boek een dieperen geestelijken
achtergrond gekregen, en men zal nimmermeer in verbeelding de vele
kleurige en boeiende tooneelen kunnen herzien, die zich afspelen voor
dien achtergrond, zonder zich dien zelf als het allerschoonste te
herinneren. Want daar was, achter al dat wisselend en fel gebeur, een in
den aanvang nog ijl-wazig en vaag vertoonen, een vertoonen, dat zich
verduidelijkte al meer en meer, zoo dat het was, of elk tooneel, elke
figuur, als in
|