htjes vormen:
prozagedichtjes van satyriek vernuft en niet zelden ook van meer
liefde-doordrenkte sentimenten. Acht ge, met van Deyssel, die
eigenaardige, van vreugde om de eigen vermogens schitterende, psychische
zekerheid, een onmiskenbaar blijk van de aanwezigheid van literaire
kunst, welnu, doorlees dan maar het heele werkje, en erken, dat ge maar
uiterst weinig hebt kunnen vinden, waarin die zekerheid en vreugde
niet waren. Of vraagt ge naar scheppende verbeelding, bewonder dan
eens Klokkepraat--zie eens in wat luttelen omvang, hier een aan zin en
beeld rijk sociaal sprookje werd neergeschreven. Wenscht ge
compositie--ach, spreekt het niet van zelf, dat bij dezen "man van de
pointe", zooals ik hem onlangs te dezer plaatse noemde[1]; bij dezen
man, die zijn stralendst-openvonkelende uitmuntendheden tot een
verrassing in de laatste regels bewaart, de compositie meestal volmaakt
is? Let eens goed op dat onvolprezen Voor de tent van Wiessing, of op
het prachtige Steven-Mulders-buurtje: hoe dat in elkaar zit; hoe ge
dat alles uit des auteurs geest ziet opgroeien en in bloei staan,
snel, zeker, en rijp, als het wonderplantje van een Indischen fakir.
Maar kijk, daar hebt ge 't nu al--ik mag mij feitelijk niet laten
verleiden, enkele stukjes te noemen; want hoe vele, niet minder
uitmuntend dan deze, sla ik dan over en wek daardoor den schijn, als
waren de genoemde min of meer uitzondering. En daar is geen kwestie van!
Onthoud dat maar, want straks doe ik 't natuurlijk toch weer!...--Doch
wat de geestigheid betreft, die kostbare, gansch-natuurlijke,
overal-bloeiende, ja daarvan is waarachtig "het eind niet te zien";
daarbij zou het pure dwaasheid zijn iets anders dan heel het werk als
voorbeeld te [p. 196] noemen. Wonderen van geest heb ik in de Krabbels
gevonden. Hier is datzelfde, zij 't op zooveel nederiger plan, dat
Julius Campe in Heine opmerkte: het bliksemvlug omscheppen van een
waargenomen ding tot een spiritueel-kleurige fonkeling van de eigen
ziel; het vooral slagvaardig, maar ook liefdevurig reageeren, op het
leven, op al het gebeuren om hem heen. Hier uitte zich dan ook een
geest, die nauw verwant is aan Heine, en voor wien deze geen voorbeeld
ter min of meer onoorspronkelijke navolging, maar wel zeer duidelijk een
soort van fontaine de jouvence blijkt te zijn, waaraan hij, diep
teugend, zich telkenmale mag verjongen. En ook de stem van dien anderen
verwant, van Multatuli, maar in een andere sfeer dan die der sat
|